15 november 2015.KOS.
Voor het eerst sinds ik hier op Kos ben, moet ik echt iets van mij af schrijven.
Op twee dagen tijd zijn er drie lokale bewoners naar mij toegekomen.
De eerste kwam klagen over het feit dat er zoveel afval op het strand ligt.
Terecht.
En toen ging hij verder: "ik heb liever dat al deze vluchtelingen sterven
dan dat er één zeehond stikt in een plastiekzak.”
Vroeger vond hij dat hij in de hemel woonde, nu is het hier de hel.
Iemand anders begon met vertellen dat ze het bewonderenswaardig vindt
dat wij zo hard werken zonder betaald te worden. Dank u.
En toen ging ze verder: "Maar wat jullie doen is niet goed."
Volgens haar komen al deze mensen naar hier
omdat wij gratis eten en kleren uitdelen.
En wat in Parijs is gebeurd, zal volgens haar ook hier gebeuren,
en dan zijn wij de eersten die sterven.
Een derde persoon kwam mij vertellen dat ik aan iedereen in de rij moet zeggen
dat ze hun afval in de vuilbak moeten gooien. Prima.
En toen ging ze verder: "Door dat te herhalen kan je ze programmeren
want hun hersenen zijn toch leeg."
En ze vond niet dat ze hiermee zei dat 'wij' beter zijn dan 'zij'.
Ik probeer het mij niet aan te trekken maar mijn frustraties lopen even te hoog op.
Omdat er met geen van deze drie mensen te discussiëren valt.
Omdat ik weet dat ze niet de enigen zijn die zo denken.
Omdat de mensen die ik dagelijks zie deze gevaarlijke reis
niet simpelweg ondernemen omwille van een gratis sandwich en appel.
Omdat mensen die niets kwaads van zin zijn
in hetzelfde hokje worden gestoken als terroristen.
Omdat het enige verschil tussen mij, deze drie klagende Grieken en de mensen die hier dagelijks in gammele bootjes toekomen,
onze geboorteplaats is.
En dat is niets meer dan toeval.