top of page

BOL deel 2

BEVRIJDERS
De wereldbol stopt met draaien. Meisje wijst naar een plek, een huis.
“Zie je dat huis hier, met die vijver in de tuin?”
“Ja,” zegt Ridder.
“Er loopt een grote zwarte hond rond in die tuin,” merkt Robot op.
“Dat is het nieuwe huis van mijn papa.”
“Ben je er al eens geweest?”
Meisje schudt het hoofd.
“Maar je moet er nu naar toe?”
Meisje knikt traag.
“Een week bij mama,” zegt Robot.
“Een week bij papa,” vult Ridder aan.
“Niks, week – week. Ik ga niet!”
 
“Ben je bang?” vraagt Ridder.
“Zou jij niet bang zijn misschien?”
“Ik?” Ridder wijst met een priemende vinger naar het rode kruis op zijn witte gewaad.
“Ik? Ik ben een ridder.”
Meisje kijkt vragend naar Ridder: “En?”
“Ridders zijn nooit bang. Dat is algemeen geweten,” vervolgt die.
Meisje kijkt naar Ridder, naar zijn fonkelend houten zwaard.
“Wat doet een ridder?”
“Een ridder is dapper, heel dapper en maakt lange, spannende reizen
naar onbekend gebieden,” zegt Ridder.

Daar moet Meisje een poosje over nadenken.
 “Hoe word je dan ridder?” vraagt ze dan tenslotte.
“Iemand moet je tot ridder slaan natuurlijk,” antwoordt Ridder.
“Met een zwaard,” weet Robot.
Meisje vraagt zich af of dat pijn doet.
 
Ze kijken weer naar het onbetreden plekje op Bol, het huis van Papa.
“Papa zit aan het ontbijt,” zegt Robot, “hij eet een boterham met confituur.”
“Choco,” beweert Ridder.
“Confituur!”
“Ik zeg u dat het choco is!”
“ Kalm nu, geen ruzie, het is choco,” zegt Meisje, “papa lust geen confituur.”
Ridder steekt zijn tong uit naar Robot. Die doet of hij niets ziet.
“De poetsvrouw zit ook aan de ontbijttafel,” wijst Robot.
“Dat is de poetsvrouw niet.” Meisje zucht diep, heel diep.
“De buurvrouw?”
“Neen, dat is juffrouw Nieflief, de nieuwe vriendin van mijn papa.”
Robot zucht: ”Nieflief, ze zal wel lief zijn.”
 
Maar Ridder springt op.
Hij trekt zijn zwaard en begint woest door de kamer te huppelen alsof hij op een vurig paard zit.

“Ridder wat doe je nu?” vraagt Robot verbaasd.
“Lief…. ik denk het niet. Stief is ze… juffrouw Stieflief. Een boze stiefmoeder.
En dat huis is geen huis… maar… maar… een donker kasteel: Rotsteen.”

“Je hebt gelijk want die vijver is geen vijver maar een gevaarlijke slotgracht.
Met roestig, kokend, wild broebelend water!” roept Meisje opgewonden.

“Ja!” krijst Robot, “en Stieflief houdt uw papa gevangen, in de diepste kerker van Rotsteen.
Voor eeuwig en ook dus altijd!”

 
“We moeten Mijn Papa bevrijden.”
“Maar pas op,” waarschuwt Ridder,” want die hond is geen hond maar … een draak.
Een vunzige draak.”

“Veurte, een Zwarte-Gat-Draak,” fluister Robot vol afschuw, “de gevaarlijkste soort die er bestaat.”
“Kom, mijn dappere vrienden,” roept Meisje, “op weg!
Maar voorzichtig want de draak waakt naast de poort van Rotsteen. Kom we sluipen dichterbij.”

Op de toppen van hun tenen sluipen de drie door de kamer.
“We hebben geluk,” fluistert Ridder, “Veurte slaapt. Hoor haar snurken. We zijn niet bang.”
“Toch wel hoor,” zeggen Robot en Meisje in koor.
“Sssht!”
“Zo stinken, ik moet er haast van niezen,” walgt Robot.
“Dommerik! Niet doen!“ sakkert Ridder en knijpt met enige moeite de blikken neus van Robot dicht.
“Dank u wel,” zegt Robot opgelucht.
“Atsjie,” niest Robot dan toch keihard.
De drie verstijven. Veurte beweegt een oor, gromt, rekt zich uit, opent een oog, snuift diep,
slaat hard met zijn staart, spuwt een immense vlam uit haar rechterneusgat en …
slaapt dan stinkend verder. Gelukkig!

 
“Kom, snel verder, we moeten 3 keer op de poort kloppen en dan zwaait ze open.”
“Hoe weet jij dat allemaal?” vraagt Meisje bewonderend.
“Zo gaat dat in ridderverhalen,” zegt Ridder trots.
“We kloppen 3 keer. Er gebeurt niets. Het kan soms ook meer zijn,” twijfelt Ridder.
“Kom, de moed niet verliezen,” zegt Robot, “we kloppen 4 keer.“
Maar weer gebeurt er niets. 5 keer. Niets. 6?”

 Ze kijken boos naar Ridder die zijn schouders ophaalt: “Sorry.”
“Laatste poging: 7 keer. Bom, bam, bim, beum, boef, being, boooooong …
eindelijk zwaait de poort piepend en kreunend en schurend en ratelend en…

“Komaan Ridder, dat duurt hier wel lang…”
“ ... open.”
 
“We komen in een gang. Natuurlijk is het er pikkedonker en ijzig koud.
Met krijsende vleermuizen en kleverige spinnenwebben en heel de reutemeteut.
Moet dat nu altijd zo zijn in ridderverhalen?” vraagt Meisje grappend.

Ridder zegt maar niets.
 
“Daar!” roept Meisje plots. “Op het einde van de gang staat een troon. Nu ja, een gewone stoel eigenlijk. Op die stoeltroon zit Stieflief. Omdat de shampoo op is heeft ze haar haar al lang niet meer gewassen en de tandarts van Rotsteen is er zo te zien een zonder diploma. Een bult heeft ze natuurlijk ook en een paar beschimmelde wratten. Met haar op, dat spreekt. Ze heeft een appel in haar hand.”
 
“Robot, jij speelt stiefmoeder,” beslist Meisje.
Stiefmoeder Robot bijt meteen smakelijk in de appel.
“Maar neen, verroest conservenblik,” komt Ridder tussen, “je moet er natuurlijk niet zelf in bijten. Hier, neem een andere appel.”
“Dag Meisje,” begint Robot opnieuw, “ik ben Nieflief, de boze stiefmoeder,
bijt jij maar eens lekker van mijn appel. Hij is vergiftigd.”

“Maar neen, stuk geplooid aluminium!” roept Ridder, “dat mag je nu net niet zeggen.”
“Oké, al goed,” zucht Robot, “Ahum… meisje, deze appel is zeker niet vergiftigd. Hij  is … euh … bio! Lekker onbespoten bio. Als je hier in bijt word je voorgoed mijn kind
en vergeet je je echte mama en papa. Bijt maar, kom!”

“Ik wil niet bijten,” protesteert Meisje. “Help! Help!”
 
Dat moet je geen twee keer tegen Ridder zeggen. Hij trekt zijn glitterend zwaard en snelt ter hulp: “Niet bijten, Schoon en Onschuldig Meisje, we nemen deze onsmakelijke stiefmoeder gevangen.”
“Neen, neen, laat los, niet doen,” jammert die.
“ Zeker wel!”
“ Maar neen zeg!” roept Robot benauwd.
“We zullen de stiefmoeder op de brandstapel smijten,” stelt Ridder nogal doortastend voor.
“Neen, oh neen, engerds!”
“We hakken haar hoofd af en spelen er het wereldkampioenschap voetbal mee,”
roept Meisje die niet wil onderdoen natuurlijk.

“Niet doen hoor, gekken!”
“We kietelen haar dood,” besluiten ze tenslotte en voegen prompt de daad bij het woord. 
“Zo! Fijn! Ze is dood.”
 
“Nu bevrijden we Mijn Papa. Robot jij speelt papa.”
“Ja maar,” sputtert Robot tegen,
“ik ben een onsmakelijke stiefmoeder en ik ben zonet doodgekieteld.”

“Nu ben je papa. Kom op, dat moet hier vooruit gaan!” beveelt Ridder.
 
“Goed, goed, help me dan, help,” roept Robot nu met een bibberend stemmetje. “Ik ben Mijn Papa en ik zit gevangen in de diepste kerker van Rotsteen. Ik heb al drieëndertig dagen geen kruimel eten en geen druppel drinken meer gekregen. Help me dan toch!”
“Mijn Papa, ik ben het, Je Meisje. We komen je redden. We gooien een bom tegen de deur.”
Ridder die zijn zwaard al getrokken had om het slot open te hakken, kijkt even verbaasd,
maar gooit dan snel de bom die daar gelukkig op de grond ligt.

BOEM en  PLETS en PATAT. De deur vliegt aan stukken.
 
“Papa, Mijn Papa, je bent vrij,” roept Ridder, een beetje in de war door de ontploffing.
“Hoera, hoera, ik ben vrij. Helemaal vrij! Compleet vrij! Totaal en absoluut vrij! Geheel en gans vrij! Volledig, volkomen, volslagen, ten volle vrij!
“Robot!!”
“Oké, oké. Waar is Mijn Meisje?”
“Mijn Papa!”
“Het Meisje!”
Robot en Meisje vliegen elkaar in de armen. Dat duurt even. Ridder staat er wat beduusd bij te kijken. Maar dan draait Het Meisje zich om en geeft ook hem een knuffel.
“Dank u wel, Dappere en Edele Ridder.”

 
Van op de evenaar kijkt een dikke blauwgroene zoemende bromvlieg naar het aandoenlijk tafereeltje.
 
 
24
“Hoeveel minuten heb ik nog,” vraagt Meisje als ze een beetje tot rust gekomen is.
Robot wijst naar de wekker: “Nog 24…”
“Ik denk dat ik niet ga.”
“… 24 minuten, net genoeg tijd om vlug je pyjama uit te doen, je een beetje te wassen,
propere kleren aan te trekken,….”

“Om snel snel naar beneden te gaan, een halve boterham met confituur te eten,
een slokje chocolademelk te drinken…” gaat Ridder verder.

“Terug naar boven rennen, Ridder en Robot een zoen geven, zeggen dat ze je beste vrienden zijn,
jas dicht, laarsjes aan, koffer nemen en …

 
 
VOOR EEUWIG EN ALTIJD (2)
Ridder, Robot en Meisje turen naar Bol.
“Ze zitten wel dicht bij elkaar, je papa en juffrouw Nieflief. Zeer dicht,” merkt Ridder op.
Ridder trekt zijn ogen wijd open: “Aha! Ze kussen.”
“Ze zijn verliefd op elkaar. Zeer verliefd,” zucht Robot.
“Maar Robot,” glimlacht Meisje, “wat weet jij daar nu van?
Je bent zelf toch nog nooit verliefd geweest.”

 
Robot tikt wat ongemakkelijk zijn zware metalen voeten tegen elkaar: “Toch wel!”
“Robot?” fluistert Ridder verwonderd.
Robot krimpt ineen maar zegt niets.
“Op wie dan wel, Robot?” vraagt Meisje voorzichtig.
“Op Wsmchn.”
“Sorry? Op wie?”
“Op Smachne.”
“Robot, we verstaan je niet!”
“Op Wasmachine! Zo, nu weet je het.”
“Op …??”
“Ja, is dat dan zo raar? Je had haar moeten zien, ze was zo mooi wit.
Ze glansde in het licht en ze zoemde zo heerlijk zacht.
Ze rook zo lekker en ze draaide maar en ze draaide… Ik was stapelverliefd op haar.”

“En zij ook op jou?” vroeg Ridder.
“Zeker!”
“Wow! Gaaf!”
“Als we samen waren, werd ze er helemaal warm van.
Eerst 40 graden, dan 60 en tenslotte zelfs 90 graden.”

“Hoe ging het verder?”
Robot verstijft. Er rolt een traan op zijn metalen wang.
“Toen kwam er iemand anders. Droogkast. Toen verscheen Droogkast en Wasmachine zag mij niet meer staan. Ze zei niets meer en als ik nog eens heel vriendelijk “hallo liefje” zei, draaide ze gewoon de andere kant op.“

Op een dag zei ze dat ze niet meer op mij verliefd was maar op …”
Robot buigt het hoofd.
Ridder klopt hem zachtjes op de schouder om hem te troosten:
“Het is goed, Robot, het is goed. Zeg maar niets meer.”

 
“Ik word nooit verliefd,” zegt Meisje.
“Nooit?” snikt Robot.
“Natuurlijk wel,” zegt Ridder,
“Nooit.”
“Wacht maar af.”
“Denk je?”
“Je zal zien.”
“ Als ik dan toch heel, heel misschien een minipetieterig beetje verliefd word, … als, dan …
Ridder en Robot wachten benieuwd af wat er komt.
“… dan moet het voor eeuwig en altijd zijn. Voor eeuwig! En zeker voor altijd.”
Daar moesten ze alle drie even over nadenken.
 
“Robot, hoe lang is eeuwig?” vraagt Ridder dan.
“Altijd.”
“Hoe lang is dan altijd?”
“Eeuwig natuurlijk.”
“Maar hoe lang is dan eeuwig en altijd?”
Robot moet even nadenken.
“Nu, straks, … en ook morgen, overmorgen, volgende week, volgende maand, volgend jaar dus ook, het jaar daarna, en het jaar daarna, en daarna, …”
“En dan?”
“Tot je dood bent, denk ik.”
“En dan?”
“Dan ook nog,” besloot Robot en hij kijkt en tikkeltje afwezig
naar de twee bromvliegen die naast elkaar door de kamer zoemen.

 
 
AARDE OF MAAN
“Kom,” zegt Ridder, “we zullen een spelletje doen. Ik stel een vraag en jij, Meisje, moet antwoorden. Goed?”
 
“Oké.”
“Aarde of Maan?”
“Aarde!”
“Confituur of choco?”
“Choco natuurlijk.”
“Huis of kasteel?”
“Liever een kasteel.”
“Appel of peer?”
“Een peer is lekkerder.”
“Mug of bromvlieg?”
“Bromvlieg!”
“Mama of papa?”
“Allebei.”
“Dat mag niet, je moet kiezen.”
“Trein of boot?”
“Trein.”
“Noordpool of zuidpool?”
“Zuidpool.”
“Dromen of wakker zijn?”
“Wakker ... of neen: dromen!”
“Knuffel of kus?”
“Een knuffel.”
“Mama of papa?”
“Ik wil niet…”
“Je moet!”
“ Kip of ei? Mossel of vis?”
“….”
Blutsen of builen?

“Mama of papa?”
“Ik kan niet kiezen…”
“Je moet. Mama of papa?”
“Neen.”
“Mama of papa? Zeg het? Papa of mama?.... Zeggen, nu….”

“Kies dan.! Nu.”
“… stop asjeblief … stop … “
 
“Ridder stop, zie je dan niet, … ” sist Robot, “maak een einde aan dit vreemde spelletje!
Nu onmiddellijk.”

Ridder zwijgt.
“Ridder, wat heb je nu gedaan?” vraagt Robot een beetje boos.
“Sorry, neem me niet kwalijk, het spijt me,” verontschuldigt Ridder zich.
Meisje zit nog een beetje trillend op de kist.
 
“Ik weet iets veel plezieriger, kom, doe mee,” stelt Robot voor en fluistert iets in Ridders oor.
Die knikt glimlachend.

Dan maken ze met hun vingers een soort bril voor hun ogen en beginnen afwisselend af te tellen met hun meest robotachtige stemmen, iets wat Robot natuurlijk beter lukt dan Ridder.
 
“10”
“9, 8, 7! Joeston, hier ruimteschip 13, we hebben een probleem!”
“6, 5! Commandant gevraagd.”
Meisje kijkt nieuwsgierig op. Ridder knipoogt.
“4!  Commandant gevraagd.”
“3, 2, 1! Commandant aan boord gevraagd.”
“Nul. Commandant dringend aan boord gevraagd.”
“Nuhul, nuuuu…huuuul…. Commandant?”
Robot en Ridder doen teken naar Meisje.
Meisje grinnikt, springt recht en gaat tussen Ridder en Robot staan.
“Comma …,  comma …, kapitein aanwezig,” stottert Meisje.
Ridder en Robot grinniken.
 
“Matrozen, opstijgen maar!” beveelt de comma-kapitein.
Ze staan nu alle drie op de toppen van hun tenen en zwaaien afwisselend naar links en naar rechts.
“Ruimteschip opgestegen. 1e trap, zwenken naar links, 2e trap, zwenken naar rechts …
opgelet meteoor…. 3e trap, versnellen, … afremmen … de ruimte… zuurstofmaskers af … en relax …”

Robot lijkt wel een echte astronaut.
 
“Neem de sterrenkijker, kapitein,” vraagt Ridder, “Wat ziet uw oog?”
“Een bromvlieg!”
“Een bromvlieg?”
“Sorry kapitein. Hup, weg, stomme vlieg, “ zegt Robot en wappert de vlieg weg, de kamer in.
“Wat ziet uw oog nu, kapitein?”
“Mijn oog ziet een bol, matroos.”
“Dat is de wereld, onze wereldbol, kapitein,” bevestigt Ridder.
“Mijn oog ziet een land, matroos.”
“Dat is ons land,” zegt Robot beslist.
“Een dorp, ons dorp. Een straat zie ik nu, met een grote zwarte hond.”
“Dat is onze straat. Of wacht, neen, verbetering, dat is onze straat niet, kapitein,”
zegt Ridder enigszins verbaasd.

“Dat is de straat van uw papa, kapitein,” weet Robot.
“Mijn oog ziet Papa en Nieflief. Maar, wat doen ze nu?”
 
Meisje kijkt extra scherp door haar sterrenkijker.
“Ze hangen een groot wit doek op, matrozen.
En ze houden een grote pot verf vast. Ze schilderen. Ze schilderen een W.”

“Wat is een W, kapitein?”
“Dat is een letter matroos Robot. Ze schilderen nog letters: …E… L…K…O…M……M…“
“Wat staat er, kapitein?”
“Er staat: WELKOM. WELKOM MEISJE.”
 
Robot kijkt naar Ridder. Ridder kijkt naar Meisje.
“Dat spandoek is voor jou, kapitein.”
“Die letters zijn voor jou, kapitein!”
“Die woorden zijn voor mij, matrozen!”
“Zo tof!” zegt Robot.
“Lief,” zucht Ridder.
Meisje knikt.
 
NAAR ONBEKEND GEBIED
De zon verlicht volop de gezellige kamer.
Het bed, het tafeltje en de omgevallen stoel, de kist, Bol op het krukje.

Het getoeter van een auto klinkt beneden in de straat.
Meisje vouwt traag haar blauwe pyjama op en steekt hem in het koffertje bij de rest van haar spullen.
“Meisje? Het is zo ver,” zegt Ridder zachtjes.
“Ben je klaar?” vraagt Robot. “ We hebben nog een liedje voor jou, een afscheidsliedje. Mag het?”
“Doe maar. Graag.”
Ridder en Robot schrapen de kelen.
 
Er stopt een auto in de straat
Een klap van een deur
Een tik op het raam
  
Ik weet wel wie daar wacht
Ik weet wel wie daar staat
Een roffel op het stuur
Er stopt een auto in de straat
 
En hij lacht en hij zwaait en hij roept mijn naam
En ik sta hier maar te staan en kijk alleen maar door het raam
 
“Dat is mooi, Robot, Ridder, dank u wel. Jullie zijn mijn beste vrienden, dat weten jullie toch wel?”
“Voor eeuwig,” zegt Ridder.
“Voor altijd,” zegt Robot.
“Voor eeuwig en altijd!”
 
“Ben je zenuwachtig?” vraagt Ridder.
Meisje schudt het hoofd.
“Een beetje misschien?”
Meisje schudt weer het hoofd.
“Misschien toch een minipetieterig beetje zenuwachtig?”
Meisje knikt. Ridder glimlacht.
 
“En ook een beetje nieuwsgierig?” vraagt Ridder.
Meisje knikt weer.
“Naar juffrouw Nieflief? Ze zal wel lief zijn…” zegt Robot.
“Ik weet het zo niet, ik denk…. ik denk het ook,” geeft Ridder toe.
“Ik weet niet wat ik tegen haar zeggen moet?” aarzelt Meisje.
Robot haalt de schouders op: “Gewoon, … “Hallo”.
“Smakelijk” … “dank u wel” ... “slaapwel”, zo van die dingen,” zegt Ridder, “de rest volgt dan wel.”
“Denk je?” vraagt Meisje een beetje schuw.
 
“Dat weet ik wel zeker. Kom, zet je eens op je knieën, Meisje. Buig je hoofd.”
“Nog 6 minuten,” waarschuwt Robot.
“Dat moet voldoende zijn,” knikt Ridder en hij trekt zijn blinkend houten zwaard te voorschijn.
“Ben je klaar om een spannende reis te maken. Een spannende reis naar onbekend gebied?”

“Ja, ik ben klaar!”
“Dan sla ik je… in naam van mama, papa, juffrouw Nieflief, in naam van Robot,<
van mezelf en van Bol … dan sla ik je hierbij tot ridder.”
Ridder tikt met de platte kant van zijn zwaard zachtjes op de rechter- en de linkerschouder
en op het hoofd van Meisje.

 
“Zo, doe nu je harnas aan, knoop het dicht en trek je ridderlaarzen aan!”
Meisje trekt haar rode jas aan, knoopt hem dicht en stapt in haar witte leren laarsjes.
“Hier, voor jou,” zegt Ridder zachtjes.
“Echt? Meen je dat?”
“Neem maar, helemaal voor jou!”
Meisje steekt het fonkelend houten zwaard plechtig tussen haar jas en glimlacht naar Ridder.
Ze geeft hem een zoen. En Robot ook natuurlijk.
Klaar!
 
Het getoeter klinkt nog een keer. Door het raam ziet ze papa wachten in de auto.
Hij zwaait vrolijk. Meisje zwaait terug.

Ze hoort hoe Robot en Ridder met een zachte klap
het deksel van de speelgoedkist boven zich laten dichtvallen.

Die wachten daar wel op haar.
 
Dan spreidt ze spreidt haar armen en draait nog snel een keer de kamer rond,
als de lamp van een vuurtoren.

Ze knikt tevreden. Dit is een gezellige kamer. Klein, maar zeer gezellig.
Dan ademt ze diep in, neemt haar koffertje, stapt naar Bol,
knipoogt naar de bromvlieg boven op de wolkenhoge Himalaya en knipt het lampje uit.

 Veel leesplezier © Mark Jeanty 2024 

bottom of page