EEN HOBBELIT.** Een mens die hobbelt.
Hobbelen.
Ik bedoel het niet oneerbiedig,
maar dat is wat de oude man doet.
Over straat hobbelen.
Dat zie ik hem al doen zolang ik in deze straat woon.
Hobbelen.
Iets met zijn been.
Wat weet ik niet.
Verder dan een goedendag
zijn we in onze conversaties nooit gekomen.
Waarschijnlijk had hij als jongeman twee gezonde benen.
Aanleg voor hoogspringen?
Een niet onverdienstelijk wielrenner misschien?
Elegant danser, wie weet?
Misschien heeft hij zo, al dansend, zijn vrouw ontmoet.
Toen was er dat been.
Nu loopt ze steevast twee meter voor hem uit.
Statig, sterk, rustig, op zijn tempo.
Hij mompelt halfluid tegen haar.
Onophoudelijk, onverstaanbaar.
Ze zegt dan ook nooit iets terug.
Toevallig ontdekte ik het doel van hun dagelijkse kleine parade:
het goedkoop restaurantje achter de hoek.
Aloude dagschotels serveren ze daar.
Plots zag ik hem een hele poos niet meer.
Maar vandaag was hij er weer.
Nog steeds hobbelend, nog steeds half luid mompelend.
Alleen.
Hij was alleen.
Het lijkt wel of hij niet beseft
dat zijn vrouw niet langer onverstoord voor hem uitstapt,
nimmer meer.
Maar misschien ben ik het wel die dwaal.
Misschien is ook hij allang verdwenen.
Zie ik nog enkel het nabeeld op mijn netvlies.