top of page
KOP EN MUNT (deel 1)
Een vrouw zit 's avonds alleen op het terras achter haar huis.
Vandaag werd haar man begraven.
Hoe is het zover kunnen komen?
Stond het in de sterren geschreven?
DEEL 1 HET VERLEDEN
1.1 HEELLALLEN
Kijk.
Kijk eens omhoog.
Wat zien jullie?
Het dak van deze zaal?
Akkoord.
Maar denk nu dat dak even weg.
Denk het dak eraf.
Blijven kijken, blijven kijken.
Wat zien jullie nu?
Gebruik je fantasie!
Doe je ogen toe.
Kijk hoog.
De wolken.
Goed, goed.
Nog hoger, verder.
Zien jullie de zon? De maan? Een paar sterren?
Zien jullie Venus, Mars?
Ons zonnestelsel.
De Melkweg, ons sterrenstelsel met zijn miljarden sterren en planeten.
Zo zijn er dus nog eens miljarden sterrenstelsels.
Die vormen allemaal samen het heelal, het universum, de kosmos.
Tenminste … ons heelal.
Want, zo denken wetenschappers, er zijn nog andere … heelallen, heelals.
Dat is een zo vreemde gedachte dat we er zelfs geen meervoud voor hebben.
Er is dus niet één universum.
Maar er zijn er veel.
Zeer vele.
Allemaal samen zijn ze het multiversum.
Het is dus zomaar mogelijk dat in één van die andere … heelallen, heelals, …
mensen, precies zoals jullie, in precies dezelfde zaal, naar deze voorstelling zitten te kijken.
Maar die voorstelling zal anders verlopen, anders eindigen.
Kijk.
Deze voorstelling had ook anders kunnen beginnen.
Ik had kunnen zeggen: “Sta eens allemaal recht We houden eerst een minuut stilte”
Maar dat heb ik niet gezegd en dat hebben jullie dan ook niet gedaan.
Maar ergens anders, in een ander universum, heb ik dat wel gezegd.
Of ik had kunnen zeggen: “Sluit uw ogen en beeld u in dat we in een gesloten kamer zitten.”
Of nog: “We gillen allemaal heel hard alsof we pijn hebben.”
En telkens hadden jullie dat gedaan.
Was dat gebeurd.
Want dat is nu net wat die wetenschappers beweren:
als iets kàn gebeuren, dan zàl het gebeuren.
Niet in ons heelal, niet hier dus,
maar wel degelijk in een van die ontelbare andere universums.
Dat is tenminste de theorie.
Want niemand die het vooralsnog zeker weet.
Maar het is alleszins geen sciencefiction.
Het zijn geen gestoorde hersenspinsels van iemand met veel te veel fantasie.
Het is het resultaat van logisch, wetenschappelijk denken.
Het is wiskunde … die wij niet begrijpen.
Wanneer je in zo’n ander heelal een muntstukje opgooit, dan is kop munt.
Munt wordt kop.
Het kan er zomaar kop en munt tegelijkertijd zijn.
Of geen van beiden.
Een dubbeltje op zijn kant.
Kop of munt.
Hoe gaat dat dan?
Neem nu mij …
Mijn situatie.
Ik moest kiezen.
Van twee mogelijkheden moest ik er één kiezen.
De gevolgen van mijn keuze waren hoe dan ook aanzienlijk.
Aanzienlijk, ingrijpend, onomkeerbaar.
Bovendien was niet kiezen geen optie.
Maar ik geraakte er niet uit.
Ik geraakte er niet uit.
Maar ik moest er uit geraken.
Wat doet ge dat dan?
Gooit ge een muntstuk op?
Ge zult zien.
Blijft het ding op zijn kant staan.
Ge gooit nog eens.
Weer op zijn kant!
Nog eens.
Weer!
Ja maar …
Hoe kan dat?
Wat is dat hier feitelijk voor een heelal?
Een multiversum dus.
Niemand kan zich dat precies voorstellen.
Zelfs niet de meest geniale sterrenkijkers.
Ik bedoel dan die mensen die professioneel naar sterren kijken.
Astronomen, sterrenkundigen.
Zoals ik dus.
Ik ben namelijk astronome.
Dat zijn mensen die veel weten over sterren, planeten, het universum ...
Al is er zoveel meer dat ze er niet over niet weten.
Dat ze er niet van niet begrijpen.
Dat geven ze zelf toe.
Dat siert hen.
Dat ze dat toegeven.
Het zijn dus in feite ook maar gewone mensen,
maar dan met een stijve nek en zere schouders.
Steeds maar naar omhoog kijken, dat is een slechte zaak voor nek en schouders, geloof me.
Ik moet trouwens eens dringend langs de kinesist.
Als astronomen ’s morgens gaan slapen, ah ja want die mensen werken ’s nachts, dan denken zij, dus dan denk ik, zo net voor het indommelen:
“Dju, nu weet ik het nog altijd niet.
Ik wist het gisteren niet.
Ik wist het vannacht niet en ik zal het morgen ook niet weten.
Zit het zo, of zit het anders?
Is het dit of is het dat?
Zal het vriezen of zal het dooien?
Is het kop of wordt het munt?
Ik bestudeerde dus dat koude, donkere, lege heelal.
Dat immens grote heelal.
Al wat er daar gebeurd is.
Al wat er daar nog te gebeuren staat.
Ik deed dat graag, het was fascinerend, het was een passie!
Witte dwergen, supernova’s, exoplaneten, …
Daar kan ik een aardig woordje over meespreken.
Wees maar zeker!
Maar niet nu, niet hier.
Dat is voor een andere keer.
Of beter: dat gebeurt nu in een andere zaal.
In een van die andere heelals.
In a galaxy far, far away.
Where no one has gone before.
Ik snap er trouwens na al die tijd nog steeds erg weinig van.
Van ons heelal.
En van al die andere heelallen snap ik dus nog veel minder.
Want het is allemaal te ver weg, te groots, te allesomvattend, te onvoorstelbaar.
Moet ik daarvoor zo lang gestudeerd hebben?
Moet ik daarvoor elke nacht uren en uren lang naar omhoog turen?
Naar het uitspansel, naar de kosmos, naar het universum?
Moet ik daarvoor leren leven met een stijve nek en zere schouders.
Om dan te beseffen dat ik er zo weinig van begrijp.
Mijn eigen kleine wereld dan maar.
Daar is het al niet veel beter.
Daar snap ik ook niet al te veel van.
Van al wat er daar gebeurd is.
Ik kan het nauwelijks geloven.
Ik kan het nog niet bevatten.
En toch is het gebeurd.
Hoe kan ik daar mee leren leven?
Kàn ik daar wel mee verder leven?
Met wat ik deed?
Met wat er de gevolgen van waren.
Was het dat waard?
Was het dat allemaal waard?
Ik zie bijvoorbeeld mijn kinderen al een hele poos niet meer.
Ik bedoel …
Ik zie ze nog wel natuurlijk.
Ze waren er.
Daarstraks op de … plechtigheid.
Ze waren daar.
Ze zijn er trouwens alle dagen.
Ik zorg voor ze.
Dat heb ik altijd gedaan.
Ik beschermde ze.
Omdat het nodig was.
Erg nodig
Dat zal ik blijven doen.
Tenminste zolang ik leef.
Zolang ik leef … ja.
Maar als ik hier nu, zoals ik hier zit, mijn ogen dicht doe, ….
Dan zie ik ze niet meer.
Dan ZIE ik ze verdomme niet meer!
Welke kleur hebben hun ogen?
Ik herinner me perfect hoe de Andromedanevel er uit ziet.
NGC 224, in het sterrenbeeld Boogschutter.
2,5 miljoen lichtjaar hier vandaan.
400 miljard keer de massa van de zon.
Als je Andromeda in infrarood licht bekijkt dan zie je blauwe oude sterren.
Dan ze je geel en rood stof dat verwarmd wordt door jonge rode sterren.
Die kleuren, dat is magisch.
Maar … de kleur van de ogen van mijn kinderen?
Vraag het me niet.
Het zijn er twee, dat weet ik nog wel.
Natuurlijk.
Twee kinderen, een tweeling.
Twee kinderen, vier ogen.
Zij zijn …. daar … ergens …
Ik … ik zit hier.
Zie mij hier nu zitten.
Het is voorbij.
Het is gebeurd.
Vandaag was de plechtigheid.
Enfin …. de begrafenis dus.
Ik heb het geregeld.
Alles.
Tot in de puntjes.
Ik heb gedaan wat nodig was.
Ik heb gedaan wat moest gedaan worden.
Maar wat nu?
Wat komt er morgen?
Morgen …
Morgen is de eerste dag van de rest van mijn leven.
Het licht voorbij het einde van de tunnel.
Een nieuwe bladzijde ….
De toekomst …
Bla bla, bla…
Feit is, … ik moet verder.
Ik moet verder in die grote wereld die mij omringt.
Ik moet verder met mijn eigen, kleine wereldje.
Wat begreep, … begrijp ik eigenlijk van die grote wereld?
Wat begreep, … begrijp ik van dat kleine wereldje?
Niet veel eigenlijk.
Van geen van beide.
Erg weinig zelfs!
Niks?…
Hoe moet het nu verder?
Zie mij hier nu zitten!
“Hebt ge iets ontdekt vannacht?” vroeg hij op een morgen
toen ik naast hem tussen de lakens kroop.
“Neen en ja.”
“Hoe bedoelt ge neen en ja?” vroeg hij.
“Ja, ik want ik heb een dubbelster gezien, die ik nog nooit gezien had.”
‘Wel, dan hebt ge toch iets ontdekt?”
“Neen, want ik heb ze dan wel gezien maar niet ontdekt.
Andere collega’s hadden die dubbelster al veel eerder gezien.”
“Maar het is de eerste keer dat gij ze zag?”
“Ja, de allereerste keer.”
“Dan zijt gij in mijn ogen toch een ontdekker!”
“Echt?”
“Ja, gij zijt mijn ontdekker, mijn Stanley!”
“Ik ben uw Galileo dus?”
“Wie is dat?”
“Die ontdekte de eerste dubbelster.”
“Okee dan.
Dan ben je mijn Galelio!
Wat is een buddelster eigenlijk?”
“Dubbelsterren zijn twee sterren die rond elkaar draaien.
Heel hun leven.
Miljarden jaren lang.
Ze kunnen niet aan elkaars zwaartekracht ontsnappen.
Ze kunnen niet aan elkaars aantrekking weerstaan.
En het is Galileo. En dubbelster!”
“Dat is zo mooi,” zuchtte hij.
“En met een beetje afasie valt best te leven,” dat zuchtte hij ook nog.
Die afasie, dat door elkaar haspelen van letters tijdens het spreken, had hij van kleins af aan.
“Mmm,” mompelde ik, “dat valt te zebien!
Hij moest luid lachen en viel terug in slaap.
Kronos, zo heet die dubbelster.
In het sterrenstelsel Cassiopeia.
Die W ja.
Soms is het een M.
Of een E.
Het is maar hoe je het bekijkt.
Wanneer je het bekijkt.
Pas een uur later viel ik ook in slaap.
1.3 Oerknal.
Kijk eens naast u.
Naar de persoon naast u.
Wie zien jullie?
Iemand die je kende?
Iemand die je nog nooit gezien had?
Iemand die je denkt te kennen?
Iemand die je nooit eerder zag maar toch was er
een blijk van herkenning, van verstandhouding?
Een van deze dingen of nog iets helemaal anders?
Misschien was er een vonk, een coup de foudre?
Een patat op het eerste zicht.
Bingo.
Ok, de kans dat dat net nu, net hier gebeurt is klein.
Astronomisch klein.
Maar het zou kunnen.
Toch?
En als het kan, dan gebeurt het ook.
Dus er is ergens één en heelal waar iedereen hier, patat bonk,
verliefd wordt op de persoon die naast u zit.
In alle geval, zo was het dus bij ons.
Enfin, bij mij toch.
We zaten samen op een vergadering.
Ik had hem nog nooit gezien.
Achteraf kwam hij naar mij en hij stelde mij een vraag.
Waarover die vergadering ging en wat de vraag was … ach dat doet er niet toe.
Maar het antwoord op die vraag wist ik niet.
Dat was de eerste van een reeks vragen die hij stelde.
Dat was het eerste van een reeks antwoorden dat ik niet wist te geven.
Het eerste van een reeks onbeantwoorde vragen.
Het eerste van een reeks vraagtekens.
Maar dat wist ik toen nog niet.
Maar dat het van “bang, de oerknal” was, dat wist ik wel zeker.
Dat het in zijn heelal niet noodzakelijk oerknalde?
Daar dacht ik even niet aan, daar stond ik niet bij stil.
Dus vroeg ik zijn mailadres.
Ik zocht het antwoord op zijn vraag op en mailde dat naar hem midden in de nacht.
Echt bijzonder was dat niet, astronoom zijnde.
Dat weten jullie ondertussen, maar dat wist hij toen nog niet.
“Dag Liesbeth mailde hij terug.
“Wat fijn dat jij zo midden in de nacht een antwoord op mijn vraag zoekt.”
Dat stond er.
“Dat is zelfs een beetje romantisch.”
Dat stond er ook nog.
Daar was die oerknal, mijn oerknal, weer.
“Dag, zeer graag gedaan,” mailde ik terug.
Midden in de volgende nacht.
Ah ja.
“Maar”, mailde ik ook nog, “misschien goed om weten, ik heet helemaal niet Isabelle.”
Waarop hij me een mail stuurde met 46 breedlachende smiley’s.
Die 46 smiley’s waren voor mij evenveel sterren van magnitude min 6.
Dat zegt jullie allicht niets, magnitude min 6.
Maar neem van mij aan dat daar helemaal niets negatief aan is.
Integendeel, dat is helderder is dan de helderste planeet Venus op een heldere nacht.
“Dat is wel raar, dat ik dat schrijf,” schreef hij terug.
“Ik ken helemaal geen Liesbeth.”
Misschien had er bij mij toen al een alarm moeten afgaan.
Maar wie ziet er een zo een minuscuul klein alarmlichtje flikkeren als er 46 sterren in een perfect elliptische baan rond uw hoofd draaien.
Sterren van magnitude min 6.
Een ster die 700 keer per seconde rond zijn as draait.
Een ster die 9 miljoen keer zo fel is als de zon.
Een ster waarvan een theelepeltje materie een miljard ton weegt.
Op 1 september 1859 woedt er een uitzonderlijke hevige storm op de zon.
De volgende nacht is het poollicht zo fel dat mensen hun krant kunnen lezen alsof het dag is.
Het papier schiet in brand.
De telegraaflijnen vonken.
Zelfs als de stroom wordt uitgeschakeld, blijft het doorseinen van berichten mogelijk.
Dat allemaal kan!
Dat allemaal gebeurt!
Als astronoom ben je dus wel wat gewoon.
Wat bizar of absurd lijkt voor de meesten, is voor mij eerder:
“Bwah, tikkeltje vreemd.”
Iemand die voor zijn omgeving bizar of absurd is daar denk ik van:
“Ok, boeiend.”
Maar soms ontmoet je iemand die je het doet uitschreeuwen van verbazing.
Zo iemand was hij.
Hij was sneller dan de meesten die ik ontmoette.
Hij was veel feller dan anderen die ik kende.
Hij woog veel zwaarder door.
Ik voelde me meteen aangetrokken, geboeid, gefascineerd.
Ik had mijn dubbelster gevonden.
Zijn licht verblindde me, zijn warmte verdoofde me, zijn energie overweldigde me.
Dat duurde … een tijdje.
13,8 miljard jaar.
Het heelal ontstond 13,8 miljard jaar geleden.
Van dat onvoorstelbaar klein oerbolletje, kleiner dan de kleinste deeltjes die we kennen,
een schuimbelletje, dijde het uit tot het onvoorstelbare grote heelal dat we nu kennen.
De eerste 300 000 jaar was het heelal een soort ondoorzichtige pap.
Dat had alles met straling te maken.
Daar hebben we trouwens nog niet zo lang geleden een foto van gemaakt.
Van die pap dus, die pap die al miljarden jaren niet meer bestaat.
Het is een ontzettend mooie foto.
Een mooie, indrukwekkende, ontroerende foto.
Een foto van toen het heelal nog piepjong was.
Het kon toen nog alle richtingen uit.
De mogelijkheden waren onbegrensd.
De toekomst oogde tegelijkertijd raadselachtig, bedreigend en stralend.
De toekomst beloofde toen nog om mooi, indrukwekkend, magisch en ontroerend te kunnen worden.
Om over te lopen van hoop en beloftes.
Het was een avontuurlijke tijd.
Een beetje troebel weliswaar, maar avontuurlijk.
Maar het onvermijdelijke gebeurde.
Die pap begon af te koelen, de straling verminderde.
Het heelal werd geleidelijk aan doorzichtig.
Het heelal werd het heelal zoals we het nu kennen.
En toen het heelal doorzichtig werd, toen zagen we dat het leeg was.
Er zijn dan wel miljarden zonnestelsels, met elk miljarden sterren, met rond die sterren planeten, en daar rond manen, en daartussendoor dan nog asteroïden en meteorieten en nevels en vooral massa’s puin, brol eigenlijk, ….
Maar in feite is dat alles niet meer dan wat schuim op een immense, grote, donkere oceaan.
Voyager is een ruimtetuig dat net ons zonnestelsel verlaten heeft.
Het vliegt met een snelheid van 50 000km per uur.
Het zal nu 40 000 jaar vliegen eer het nog maar in de buurt van een volgende ster komt.
Het heelal is dus leeg.
Het heelal is voor meer dan 90% leeg.
Ook mijn heelal, ons heelal, eerst nog magisch, stralend, vol van hoop en beloftes, werd na verloop van tijd leeg en koud.
Zo onvoorstelbaar, ontzettend, ongemakkelijk leeg en koud.
Met hier en daar wat heldere sterren,
(twee in ons geval, met vier ogen dus).
Met heel af en toe een opflakkerende maar snel weer verdwijnende meteoriet,
(we konden feesten, dat zeker).
Met soms wat vallende sterren, zo van … ooooh, aaaaah …
(er waren momenten dat hij als geen ander het leven kon vieren en ons daar allemaal in meesleepte, dat moet ik hem nageven). …
Maar in ons gezamenlijk universum was er uiteindelijk bijna niets meer.
Nada, noppes, niks.
Meer dan 99% nada, noppes, niks.
De kernreactie die ons in een flits samensmolt, viel stil.
Het laaiend vuur dat ons verhitte doofde.
De flikkerende vlam die ons op het einde nog een beetje verwarmde. .. die ging uit.
Onze relatie werd koel, koud, ijzig, …
Dat verschrikkelijk …
Onvermijdelijk?
bottom of page