Kop EN Munt (deel 2)
1.4. Blutsen en builen
Kijk nog eens naar boven.
Kijk opnieuw de ruimte in.
Maar niet te ver deze keer.
Niet verder dan 384 000 kilometer om precies te zijn.
Een boogscheut voor astronomische normen.
Blijf dus maar in de buurt van de aarde, om het hoekje.
Wat zie je?
De maan! Onze maan.
Daar zijn we geweest.
Of toch 12 van ons.
Twaalf astronauten die per twee op de maan wandelden.
Dat was niet niks.
Onze twaalf apostelen zou je kunnen zeggen.
“Ik heb onlangs een astornaut betrapt,” vertelde mijn man op een dag.
Mijn man was in die tijd winkeldetective.
Enfin, security dus. Aldi, Lidl, Match …
Een winkeldetective met een heel klein beetje afasie.
Asafie.
“Een astronaut? Betrapt?” vroeg ik verbaasd.
“Ja, betrapt. Op het stelen van een Mars.”
“Echt?”
“Ik zweer het bij het Trappist-planetenstelsel.”
Dat zei hij om mij een plezier te doen, om me te doen lachen.
Hij kon lief zijn.
Dat stelsel bestaat overigens echt.
Amper 40 lichtjaren hier vandaan.
Het Trappist stelsel.
Ontdekt door Belgen.
Of wat dacht je?
“Hoe wist je dat het een astronaut was?” vroeg ik.
“Ik herkende hem van op tv.”
“Wat zei hij?”
“Dat het hem speet.
Dat hij het voor de sport deed.
Om in vorm te blijven.”
“Heb je hem aangegeven?”
“Neen, ik begreep hem wel.
Een astornaut mag toch dromen. Mars...
We hebben het op een akkoordje gegooid.
Ik heb hem in ruil een handtekening gevraagd.
Voor de kinderen.
Hij beloofde dat hij het nooit meer zou doen.”
“En?”
“Vandaag zag ik hem weer.
Hij kocht een Mikly Way en betaalde braaf aan de kassa.”
Mikly way… zoals hij dat zei …
“Komaan zeg, ik geloof er niets van?”
“Maar ik zweer het u!
En als hij nog eens een ruimtereis maakt, dan mag ik mee.”
“Zeveraar ….”
“Jij ook, trouwens, en de kinderen ook.“
“Onnozelaar … “
“Maar allé, vind je dat dan niet fijn?”
“Ik vind jou fijn.”
“Ok, blijf dan maar op de aarde.”
De maan dus.
Zoals we weten, en zoals die 12 astronaut-apostelen allicht ondervonden hebben,
zit die vol blutsen en builen, kraters en kuilen.
Het gevolg van gigantische botsingen met meteorieten, met asteroïden, met ruimtepuin….
Bij die botsingen, gutste de rode lava naar buiten, vulde de kraters en stolde.
Van op aarde lijken het donkere plekken, lijken ze een beetje op zeeën.
Of op opgedroogde bloedvlekken.
In zo’n zee, op zo’n vlek, de Mare Tranquillitatis, de Zee van Rust,
wandelden de eerste mensen op de maan.
Die ene van ‘One small step ..’ en zijn compagnon.
Maar uiteindelijk vond de maan haar rust.
Die vond ze in een stabiele, rustige baan rond onze aarde.
Niet alleen rustig, maar synchroon zelfs: altijd dezelfde zijde naar de aarde gericht.
Je zou kunnen zeggen dat de aarde en de maan elkaar geen seconde uit het oog verliezen.
Dat zou je kunnen zeggen ja.
Wij zijn lotgenoten, de maan en ik.
Blutsen en builen, kraters en kuilen.
Het gevolg van een turbulent leven samen.
De maan met de aarde, ik met hem.
In het begin, in den beginne, was er harmonie.
Dan ontstonden er kleine aanvaringen.
Daarna kwamen er gigantische botsingen van.
Geen seconde verloor hij mij uit het oog.
In het begin verzette ik me.
Dat leidde enkel tot meer aanvaringen, meer botsingen.
Bostingen om het in zijn woorden te zeggen.
Tot ik uiteindelijk rustig werd.
Tot ik stabieler werd.
Tot ik mijn Mare Tranquillitatis vond.
Bijna synchroon begon te leven.
Zo zou je het kunnen zeggen: synchroon leven om te overleven.
Maar ik zorgde er wel voor dat ik hem geen seconde uit het oog verloor,
dat ik nooit mijn rug naar hem draaide.
Want die stijve nek en die zere schouders, dat kon ik nog uitleggen als een beroepsziekte.
Daarvoor moest ik gewoon eens naar een goede kinesist gaan.
Maar die builen en kraters …
Maar dat was niet alles.
Nog was dat niet alles.
Op een avond sloot hij zich op.
In een kamer.
In de speelkamer.
Op die ene, verdoemde avond sloot hij zich op.
In de speelkamer.
Mét de kinderen.
Niet veel later ging hij dood.
Onverwacht.
Onverklaarbaar.
Hoe stierf hij zo plots?
Wat is er gebeurd?
Wat was de oorzaak?
Ik weet het niet.
Ik wist het gisteren niet, ik wist het vannacht niet.
Nu zit ik hier, en ik weet het nog niet.
Zal ik het morgen weten?
Mij rest enkel het verdriet…
Althans….
Dat is wat mijn familie, mijn vrienden, al mijn kennissen denken.
Dat is wat deze mensen die mij omringen, die zo goed voor mij en voor mijn kinderen zorgen, geloven.
Dat is waarom ze mij helpen bij mijn ‘rouwproces’.
Waarom denken ze dat?
Waarom behandelen ze mij zo liefdevol?
Omdat ik het ze verteld heb.
Omdat ik ze er van overtuigd heb.
Dat ik rouw.
Dat ik rouw om mijn man.
Wat moest ik anders?
Bekennen?
Okee.
Het zit zo.
Er is geen rouwproces.
Geen sprake van.
Integendeel.
Misschien in een ander heelal, zeker in een ander heelal, maar niet hier, niet in dat van mij.
Ik weet maar al te goed wat er met mijn man gebeurd is.
Ik was er bij.
De mensen rouwen samen met mij.
Ze delen mijn ‘verdriet’.
Ze zorgen voor mij.
Ze zorgen zeer goed voor mij.
Maar dat alles om de verkeerde reden.
Het is alsof je verzorgd wordt voor een zware longontsteking.
Terwijl het een verborgen maagzweer is.
Een maagzweer die je zelf angstvallig verborgen houdt.
Die je dan maar zelf moet zien te genezen.
Pijn dat dat doet.
2. HET HEDEN
2.1 Help
Weet je waar astronomie, sterrenkunde, eigenlijk over gaat?
Weten jullie wat we echt zoeken?
Misschien dat wij, astronomen, het niet voortdurend zelf beseffen.
Maar wat we echt zoeken in dat grote, oneindige, uitdijende heelal is leven!
Leven, leven dat zoeken we.
Om te bewijzen dat we niet alleen zijn.
Dat de aarde niet het enige kleine, blauwe puntje in dat immense universum is.
‘Not the only ‘pale blue dot’!
Dat er ergens, in die miljarden zonnestelsels, nog een paar van die bleke blauwe puntjes zijn.
Die, net als bij ons, heel even, gedurende een korte periode van pakweg een paar miljard jaar, verwarmd worden door een zon.
Niet te weinig, want dan verandert zo’n planeet in een ijsklomp.
Niet te veel, want dan verschroeit alles.
Maar net genoeg om het leven tot bloei te laten komen.
Om het leven welig te laten tieren.
Andere levende wezens, aliens dus, dat zoeken we.
Niet die aliens die we kennen van in de films.
Niet die machtige, genadeloze wezens die erop uit zijn om ons de duivel aan te doen.
Om ons voor eens en voor altijd uit te roeien.
Nee, we zijn op zoek naar zachtaardige, intelligente, meedogende aliens.
Aliens waar we iets kunnen van leren.
Intelligente wezens, de wijzen, die antwoorden kunnen geven op de vragen die wij, de gekken, maar blijven stellen.
Een keer, een keer slechts heeft men een radiosignaal opgevangen waarvan men van met grote waarschijnlijkheid vermoedt dat het uitgezonden werd door een andere intelligentie.
Althans, dat vermoedt men omdat men alle andere mogelijke verklaringen
heeft kunnen uitsluiten.
Dus het zou wel eens best kunnen dat ….
Het WOW-signaal werd het genoemd.
Maar op het moment dat dat signaal toekwam … was het observatorium onbemand.
Er was dus niemand om te luisteren, niemand om te antwoorden.
Echt waar.
Er was niemand.
Wat had ik daar graag gezeten.
- ‘Hallo, met wie spreek ik? …
Do you speak English?
Is it ok when I record this conversation?”
- “Geen probleem.
En spreekt u maar gerust Nederlands”
- ”Ah, ok. Aangenaam!
Hoe gaat het met u?
En met de gezondheid?
Geen last meer van die zonneslag?
Vorderen de verbouwingen?
Onlangs nog een planeet gerenoveerd?”
Het ijs breken, snapt ge?
Vervolgens had ik hen de wetenschappelijke oren van de kop gevraagd.
- “Nu we het er toch over hebben ...dat universum …
Hoe zit dat nu precies in elkaar?
Hoeveel heelallen zijn er nu eigenlijk?
- “Wel kijk, het zit zo …
Wat jullie nogal slordig het universum noemen is
zit eigenlijk helemaal anders in elkaar dan jullie tot nu toe …”
Oeps!!!
Daarna zou ik overgaan op meer persoonlijke vragen.
Aliens hebben toch ook een gezin, denk ik dan.
Dus eerst wat vragen over de kinderen.
Of ze genoeg fruit eten en hoe ze het doen op school.
Misschien iets over mijn zere nek, en of ze ook goede kinesisten hebben?
Dat soort dingen.
Ouders onder elkaar.
En als de toon dan wat vertrouwelijker werd, dan zou ik zeker ook vragen
hoe het anders had kunnen verlopen.
Met mijn gezin bedoel ik.
Hoe, mijn man en ik, hoe we elkaar beter hadden kunnen verdragen.
Zonder elkaar verdriet aan te doen, zonder een hekel aan elkaar te krijgen.
Zonder elkaar eerst een beetje te plagen.
Zonder elkaar vervolgens echt beginnen te pesten.
Zonder elkaar pijn te doen.
Zonder elkaar te haten tot in het diepst van elke vezel.
Zonder elkaar de kop in te slaan of tenminste te willen inslaan.
Zonder die avond in die kamer ….
- “Ik vrees dat ik u hierbij niet kan helpen.”
- “Maar kan me u niet, al was het maar een beetje, ….”
- “Neen, het spijt me. Ik ben ook maar een alien, ziet u. Ik weet ook niet alles.”
Wat had ik dan misschien verwacht?
Maar ik zat daar niet natuurlijk.
In dat observatorium.
Er zat helemaal niemand.
Het signaal werd trouwens nooit meer herhaald.
Shit happens.
2.2 Te laat
Op een dag vond ik een briefje.
ZO IEMAND
Zo iemand die al eens vraagt: ”Hoe was je dag?”
Zo iemand bij wie je stil zijn mag.
Zo iemand die je ziet sukkelen met de veters van je schoen
en zegt: ‘Kom, laat mij dat doen!”
Zo iemand die zegt: “Ik ga nog een blokje om, sterren kijken, loop je mee?”
Aan wie je vragen kan: “Voor jou ook thee?”
Zo iemand met twee schouders om op uit te huilen,
die de blusten neemt met de builen.
Zo iemand met in de ogen die stralende maanglans,
aan wie je glimlachend vraagt: “Mag ik deze dans?”
Iemand die je graag mag.
Zo iemand die al eens vraagt: “Hoe was je dag?”
Zo iemand ben jij.
Mooi hé?
Dat heeft hij geschreven.
‘Blusten …’
Op een dag was er een feestje bij vrienden.
De kinderen speelden rond het grote zwembad.
Plots begonnen alle kinderen paniekerig te roepen.
‘Houston, we’ve got a problem!’
De tweeling was in het water gevallen en lag daar wanhopig te spartelen.
Mijn man sprong in het water en redde hen.
Wie kan dat zeggen, welke ouder kan zeggen dat hij zijn kinderen van de dood gered heeft?
Hij mag dat zeggen.
Ik heb hen het leven geschonken, hij heeft hen van de dood gered.
Hij schreef eens een briefje voor de kinderen op een eerste schooldag:
Mijn ene kind gilt, omdat het terug naar school moet
en zegt: “ik ben gedoemd om te leren, te leven,” bedoel ik.
En kermen doet dat ene kind ook want de baskettraining is terug begonnen
en de polsen doen pijn,
en de voeten doen ook pijn
en de knieën ook al.
Mijn ander kind gilt ook,
die school tot daar aan toe,
maar, help, ik moet terug naar Spaanse les
en ik wil viool leren
en het is al zo lang geleden dat ik nog paard heb gereden
en volgende week verjaren we
en wat zullen we dan doen
…
en hoe onbekommerd kan het leven van een tienertweeling zijn.
We hadden mooie momenten samen, ja.
Ik ontdekte pas later dat dat toevallig gevonden briefje niet voor mij bedoeld was.
Maar voor ene Isabelle deze keer.
Ik ken geen Liesbeth, … ik ken geen Isabelle!” … ja, ja …
Het verhaal van dat feestje hoorde ik achteraf, ik was er niet bij.
Want we gingen toen allang niet meer samen naar feestjes.
En waarom ik gilde, dat heeft hij nooit opgeschreven natuurlijk.
Ik gilde alleszins niet omdat ik een onbekommerd leven had.
Wanneer ik kermde, wanneer mijn lijf pijn deed dan was dat niet omdat ik aan sport deed.
Of het moest een gevechtssport zijn.
Ooit begon ik aan karate.
“Karate is preventief,” zei de trainer, “om te voorkomen.”
“Te laat,” dacht ik bij mijzelf.
Ik hield het bij één les.
2.3 Samen amen
Het zag er dus naar uit dat we, mijn man en ik, gewoon met elkaar verder moesten.
Waarschijnlijk nog een hele poos.
Misschien wel voor altijd.
- “Praat met elkaar,” zegden mijn vriendinnen, “praten kan nooit kwaad.”
- “Ik heb hem signalen gestuurd,” antwoordde ik,” maar het was niet dat hij ze ontving,
laat staan begreep!”
Voor de rest van mijn leven … samen …
- “Vraag een scheiding,” zegden diezelfde vriendinnen, ”je moet verder.”
- “Dat heb ik gedaan, meermaals,” antwoordde ik, “lange gesprekken.
En aan het einde van die gesprekken zag ik telkens sterretjes.”
Voor de rest van ons leven … samen.
- “Vlucht dan,” zeiden ze, “met de kinderen.”
“Hij werkt bij een security firma, hij observeert me dag en nacht.
Hij weet ons te vinden.”
Voor altijd samen, … amen.
Toen dat inzicht me zo bereikte, toen dat licht eindelijk mijn netvlies bereikte, leek dat een ondraaglijke gedachte.
Het kon zo niet verder.
Het mocht zo niet verder.
Er moest iets gebeuren.
En als het kan gebeuren, dan zàl het gebeuren …
…
Of dan toch niet?
…
Laat ik het zo zeggen.
Neem nu meerdere heelallen.
Twee om het simpel te houden.
We noemen ze Kop en Munt.
Heelal 1, heelal KOP.
Het gaat als het gaat.
De maan dus, met haar blutsen en builen, die Isabelle en haar collega’s, de leegte, de kamer…
De wil is maar klein.
Ge doet dus helemaal niets.
Of toch wel: ge bidt alle dagen dat hij uit uw leven verdwijnt.
Ge wacht op hulp van boven.
Op een meteoriet die inslaat.
Maar wat is de kans?
Dat is voor het laatst gebeurd toen hier nog dinosaurussen rondliepen.
Ge kunt denken … …
In plaats daarvan passeert ge dan maar regelmatig bij de kinesist.
In heelal 2, MUNT, zijt ge ten einde raad.
Ge zijt compleet ten einde raad.
Ge zijt een zwart gat.
Neem een willekeurige grote, gigantische ster.
Minstens 8 keer groter dan onze zon en 25 keer de massa.
Daar zijn er miljoenen van.
Zo’n ster begint zichzelf op het einde van haar leven op te blazen.
Ze wordt dan rood en groot.
Totdat ze té groot wordt, uit balans geraakt, ineenstuikt
en met een laatste gigantische knal ontploft.
Wat rest is een zwart gat.
Zo’n zwart gat, dat zuigt alles naar zich toe.
Niets of niemand kan eraan weerstaan.
Of je het nu voelde aankomen of niet.
Of je er over nadenkt of het je onverschillig laat.
Of je het aanvaardt of je jezelf er keihard tegen verzet.
Of je je al dan niet schuldig voelt.
Het maakt allemaal niet uit.
Niets of niemand kan eraan ontsnappen.
Zelfs het licht niet.
Daarom heet het een zwart gat.
Zo was het met het idee dat ge krijgt.
“Mama,” zeiden de kinderen op een dag,
“mama, wat is er toch met je ogen, zo heel kwaad dat jij kijkt!”
Er knapt iets.
Ge bereikt uw breekpunt.
Op dat moment beseft ge dat ge niet meer aan het idee kunt aan ontsnappen.
Het zuigt alles naar zich toe.
Ge wilt iets doen.
Ge beseft wat ge wilt doen.
Ge weet wat ge moet doen.
Ge zult het doen.
Het is drastisch.
Iets …. geweldigs….
Iets waartoe ge u niet in staat achtte.
Zo verschieten dat ge doet van het idee alleen al…
Maar ge zijt er klaar voor.
Maar dan ontvangt ge plots een signaal uit de ruimte.
Een podcast om precies te zijn.
Op een maandagmorgen, in november, rond 10u.
Ge luistert.
Een podcast over gif.
Wat het is.
Welke soorten er zijn
Hoe het werkt.
Hoe effectief het wel is.
Hoe moeilijk het is om op te sporen..
Hoe pijnlijk het einde is.
Hoe pijnlijk zijn einde zal zijn.
“Iemand die uw leven vergiftigt, vergiftigen,” zegt een radiostem.
Fascinerend! Geniaal! “ denk ik.
.…
Ge draait het volume nog wat hoger.
En ge luistert nog eens en nog eens!
2 heelallen dus.
Wat denken jullie?
Kop of Munt?
Het gebeurt alle twee sowieso.
In dit heelal of in het volgende.
De gevolgen zijn telkens anders natuurlijk.
In heelal 1, Kop, doet ge dus niets.
Ge leeft verder een verloren leven.
Gij en uw kinderen.
Of ge zelf en uw kinderen dat verloren leven zullen overleven is nog maar de vraag.
In heelal 2, Munt, daarentegen komt ge in actie.
Het signaal uit de ruimte.
De oplossing wordt u toegezonden via radiogolven.
Het Wow! signaal.
Een vergiftigd geschenk!
Ge komt er dan ook nog eens ongestraft mee weg.
Kunt ge dat geloven?
Ik kwam er ongestraft mee weg.
Niemand die ook maar het minste vermoeden had.
En heeft.
Een geluk bij een ongeluk.
Als het kan gebeuren, ….dan zal het gebeuren…
Uw kinderen treuren even om hun vader en leven vervolgens verder hun leven.
Met wat ge gedaan hebt, moet ge mee leren leven natuurlijk. .
Het zij zo, denkt ge, dat moet wel lukken.
Ge zijt tenslotte astronoom.
Ge denkt in sterrenstelsels, universums, in miljarden jaren, de eeuwigheid.
Ge kunt de dingen relativeren.
Ge kunt leven met raadsels, …. met geheimen.
Welke optie kiest een mens?
In welk heelal zoudt ge verder willen leven?
Kop of Munt.
In welk heelal zouden jullie willen verder leven?
Kunt ge niet zo meteen kiezen?
Natuurlijk niet.
Dat kon ik ook niet.
Maanden aan een stuk werd ik elke ochtend wakker en dacht ik:
“Dju, nu weet ik het nog altijd niet, ik wist het gisteren niet, ik wist het vannacht niet en ik zal het morgen ook niet weten.
Maar ik moest kiezen.
Niet kiezen was geen optie.
Ik heb ten lange leste gekozen.
Ik had geen andere keuze.