top of page
SPECHT
De winter staat voor de deur.
Specht vraagt aan de bomen en de dieren in de tuin onderdak.
Die bomen en dieren denken daar het hunne van.
"Specht is lang niet slecht, alleen een tikkeltje ongewoon."
1
SPECHT
2003
I
Specht klopte zachtjes aan bij Berk.
Het was zijn laatste kans.
Hij had zijn zwarte, witte en rode veren nog eens extra opgepoetst.
Ze blonken in de herfstzon. De rode in zijn nek nog het meest.
Eerst had Specht aangeklopt bij Kastanje maar toen die de vraag hoorde, schudde hij meteen kwaad met zijn takken.
Kort en nors antwoordde hij dat hij oud was en dus moe.
Toen was Specht bij de platanen langs geweest.
Met z’n zessen stonden ze keurig op een rijtje.
Maar geen van allen wilden ze helpen:
“Ik heb nu geen tijd,” zei de eerste.
“Kom volgend jaar maar eens terug,” zei de tweede.
"Ik praat niet met vreemde vogels."
"Zie je niet dat ik bezig ben?" antwoordde nummer vier.
"Ik ben ziek, laat me met rust!"
De laatste plataan, PlataanZes, had eerst even diep nagedacht.
Hij keek eens naar de andere platanen< en schudde toen ook maar zachtjes met zijn takken:
“Neen, het spijt me, het zal niet gaan.”
De fruitbomen, twee appelaars, een perelaar en een statige notenboom, hadden niet eens geluisterd.
Ze ritselden enkel met hun bladeren en gingen onverstoorbaar verder met het poetsen van hun glanzende vruchten.
Den, die een beetje verloren stond tussen de andere bomen, was nog te klein.
Dat begreep Specht wel.
En Treurwilg?
Ach, Specht liet hem liever alleen met zijn verdriet.
Wat moest je tenslotte tegen zo iemand zeggen?
Dus poetste Specht nog eens extra zijn veren en klopte aan bij Berk.
2
Zachtjes maar zonder aarzeling.
Het was zijn laatste kans.
II
"Wie daar?" antwoordde Berk enigszins geschrokken.
Berk was jong en stevig.
Zijn schors was soepel, glanzend en wit.
Hij deed net een dutje, hoewel het nog volop dag was.
Dat deed hij wel eens meer.
"Goedendag, ik ben Specht," zei Specht.
"Welkom, ik ben Berk," zei Berk.
Toen zeiden ze even niets.
"Zet u," verbrak Berk de stilte en hij spreidde voorzichtig één van zijn takken.
"Neem wat sap en een blaadje. Het sap is nog vers en blaadjes zijn er nog meer dan genoeg."
"Graag, dank u," zei Specht en ging voorzichtig zitten.
Hij dronk van het frisse sap en pikte een zoet blaadje.
En weer was het even stil.
3
III
"Wat kan ik voor u doen?" vroeg Berk nieuwsgierig.
"Wel, om met de deur in huis te vallen," antwoordde Specht, "kan ik hier komen wonen?"
Hij schrok van zichzelf.
Hij had eerst wat willen keuvelen met Berk.
Over de warme zomer die net voorbij was, bijvoorbeeld.
Over het nest waarin hij opgegroeid was. Ver van hier.
Of over de winter die er straks aankwam.
Over zijn drie broers en twee zussen die nu allemaal ergens apart waren gaan wonen.
Over dat alleen hij nog geen huis gevonden had.
Over de tuin. Deze tuin. De mooiste tuin die hij had kunnen vinden.
Over de buren van Berk die niet hadden kunnen of willen helpen.
Maar in plaats daarvan had hij zo maar de vraag gesteld.
Specht kreeg het warm.
Misschien had hij zijn laatste kans al meteen verpest.
Maar tot zijn grote opluchting antwoordde Berk heel eenvoudig:
“Laat me eens denken, er is vast nog wel plaats in mijn kruin.
Er wonen op dit moment slechts zes mussen, een stel merels en Roodborstje met haar kleintjes.
Dan is er uil natuurlijk. Die is erg oud en woont hier al het langst.
IJsvogel logeert hier twee keer per jaar, wanneer hij op reis is naar het zuiden of naar het noorden.
Ik verwacht hem trouwens binnenkort hier.
Dus plaats is er nog genoeg.
Ik zal de andere vogels natuurlijk eventjes moeten vragen of ze er bezwaar tegen hebben, dat begrijp je zeker wel?”
Specht zweeg en boog zijn kop.
"Is er iets mis?" vroeg Berk verwonderd.
"Zie je, ik ben een specht," zei Specht.
"En?" vroeg Berk niet begrijpend.
"Ik maak mijn nest niet tussen bladeren of takken," zei Specht aarzelend.
4
"Zo? Waar dan wel?"
"In de stam!"
Berk schrok even van dit nieuws.
"Sorry," zei hij, "dat wist ik niet. Ik ben ook nog zo jong. Het overvalt mij een beetje. In de stam?"
"In de stam!"
“Dat is wel erg ongewoon!”
“Voor spechten niet zó ongewoon,” grapte Specht voorzichtig.
“Nee, natuurlijk niet, dat begrijp ik wel,” glimlachte Berk. "En hoe doe je dat dan?"
“Met mijn snavel."
"Die is dan vast wel erg sterk."
"Ik geloof het wel."
"Dat moet dan ongetwijfeld behoorlijk pijn doen."
"Nee hoor, ik voel er niets van," antwoordde Specht snel.
Berk schudde zijn bladeren.
"Oh sorry," zei Specht haastig toen hij zijn vergissing begreep, "je bedoelt of jij pijn zal voelen?"
Berk zei niets.
"Ik begrijp het," zei Specht.
Berk zweeg.
"Ik zoek wel verder. Je hebt gelijk, het is tenslotte erg ongewoon.”
Specht spreidde zijn vleugels.
Nog steeds zei Berk niets.
“Mag ik dan af en toe eens langs komen voor een praatje?" probeerde Specht nog dapper.
“Kom om te beginnen morgen eens terug, ik zal er over nadenken."
"Wil je dat echt?"
"Dat zei ik toch!" grinnikte Berk.
Specht wist een ogenblik niet wat zeggen.
Toen vloog hij op: “Tot morgen dan?”
“Tot morgen!”
5
IV
IV
De volgende morgen ging Specht zo vroeg als hij maar enigszins durfde bij Berk langs.
Al de bewoners zaten bij elkaar op de grootste tak: de zes mussen, de twee merels en Roodborstje. Zelfs Uil was er, al was het klaarlichte dag.
Ze waren druk in gesprek.
"Wil je boven nog even wachten, we zijn zo klaar," zei Berk, "neem alvast een blaadje en wat sap."
Specht deed wat hem gevraagd werd.
Maar drinken of eten kon hij niet, daarvoor was hij te opgewonden.
De anderen kwetterden en tsjilpten nog een hele poos druk door elkaar.
Het leek Specht of er maar geen einde wou komen aan hun vergadering.
"Specht, kom je er even bijzitten?" vroeg Berk tenslotte.
Specht zette zich bij de anderen maar durfde hen niet aan te kijken.
"Ik heb er zelf de hele nacht over nagedacht en, zoals je wel gemerkt hebt, heb ik het er met al mijn bewoners over gehad," sprak Berk.
Toen zweeg hij even. De andere vogels schudden gewichtig met de veren.
Het was een spannend moment.
“Dus jij had graag een huis gemaakt in mijn stam?” vroeg Berk.
“Jawel.”
“In onze stam dus. En niet in de kruin, zoals gewone vogels plegen te doen?” sprak Uil en hij wees ondertussen naar de andere vogels. Die keken vastberaden en streng naar Specht.
“Inderdaad! Zie je ik ben een specht en spechten en kruinen…” stamelde Specht.
Hij kreeg het koud. Dit zag er niet goed uit.
"Welnu, we zijn het er allen over eens. Je bent welkom in mijn stam, onze stam," zei Berk toen met een brede glimlach, ‘je kan vandaag nog aan je nest beginnen."
"Echt?” stamelde Specht. “Echt?”
6
“Echt!” zongen de andere vogels tegelijkertijd. “Helemaal echt, terecht en oprecht. We hebben lang overlegd, maar nu dient het gezegd: Welkom Specht!”
Specht kon het amper geloven.
“Bedankt, ik zal er voor zorgen dat jullie er geen spijt van krijgen. Dank u wel. Dank u wel. Dank u wel”
Hij fladderde van pure vreugde enkele keren op en neer en roffelde even heel hard op een tak.
“Sorry, neem me niet kwalijk” zei Specht geschrokken en de veren in zijn nek kleurden vuurrood van schaamte.
“Geeft niks,” lachte Berk.
Alle vogels lachten mee. Ze zongen om ter luidst.
"Ahum," baste Uil met zijn lage stem toen iedereen weer enigszins bedaard was. "Er zijn natuurlijk wel enkele voorwaarden.”
"Eerst en vooral moet je er steeds aan denken om mijn kleintjes niet te laten schrikken," begon Roodborstje.
“Het is zo al moeilijk genoeg om de zorg voor ze alleen te dragen..”
"Voorts zal je begrijpen dat wij nogal op onze privacy gesteld zijn," vervolgden de merels.
"Vanzelfsprekend," beaamde Specht, hoewel hij dat woord nog nooit gehoord had en dus ook niet begreep.
"We hopen dat je begrijpt dat de dikste wormen onder deze boom van oudsher voor ons gereserveerd zijn," zeiden de mussen zo plechtig ze konden.
"Bovendien hoeft het geen betoog dat ik op mijn dagrust gesteld ben," besloot Uil deftig.
Specht moest eventjes nadenken over dit laatste.
"Dit alles vormt voor mij geen enkel probleem."
Hij wou het bijna uitschreeuwen maar hij dacht nog net op tijd aan de kleine roodborstjes.
"Als mijn huis af is, geef ik een feest. Jullie zijn natuurlijk allemaal uitgenodigd," voegde hij er aan toe.
Uil, die al enkele keren hard gegeeuwd had, beëindigde daarop het gesprek met een plechtig: "Zo zij het," en vloog op.
Hij zette zich op een hoge tak, geeuwde nog éénmaal en viel dan prompt in slaap.
Daarop vlogen ook al de anderen weg en deden verder met wat ze behoorden te doen op een warme herfstdag als deze.
7
V
V
Specht bleef alleen achter met Berk.
“En jij, Berk, kan ik voor jou iets doen?"
"Ach jawel, ik heb een ideetje maar dat vertel ik je later wel. Ik stel voor dat je eerst een mooi plekje zoekt en alvast met je huis begint."
"Ik beloof je dat je het nauwelijks zal gewaarworden," zei Specht.
“Dat is wel in orde zo. Ik ben erg benieuwd,” glimlachte Berk.
Specht vloog enkele keren rond de stam en vond een geschikt plekje.
Net onder een grote tak, aan de zonzijde.
Met uitzicht op de rest van de tuin.
Hij merkte hoe de meeste andere bomen niet bepaald vriendelijk naar hem keken.
Maar hij was te gelukkig om zich daar iets van aan te trekken.
Alleen PlataanZes zwaaide voorzichtig.
Er wel op lettend dat de andere vijf het niet merkten.
Den knikte vriendelijk: ”Ik ben blij dat je toch nog een plaats gevonden hebt.
Als ik groot ben en sterker, over enkele jaren, en je hebt kleintjes die een plekje zoeken…”
“Dank je, Den, dat is erg aardig van je, ik zal het niet vergeten.”
Toen begon Specht ijverig te beitelen, naarstig te kappen, heftig te hakken en noest te houwen.
“Hi, hi, dat kriebelt” giechelde Berk.
Maar Specht kon het door het gehamer al niet meer horen.
VI
Zeven dagen later was het huis van Specht klaar.
Zoals beloofd gaf hij een feest voor alle bewoners.
Iedereen was er. Zelfs IJsvogel had het op zijn tocht naar het zuiden zo kunnen regelen dat hij erbij kon zijn.
Allemaal bewonderden ze de mooie woning.
Het was er lekker warm, het rook er lekker en er was plaats genoeg.
IJsvogel vroeg of Specht hem wou leren hameren, maar dat wilde niet zo best lukken.
Bovendien kreeg hij er al vlug hoofdpijn van.
“Misschien probeer ik het later nog eens,” zei hij terwijl hij een aspirientje slikte.
8
De twee merels hadden speciaal voor de gelegenheid een lied gemaakt:
"Welkom grote specht
welkom bonte specht
op een mooie dag kwam je ineens in onze tuin terecht
Berk wist niet wat hem overkwam
toen jij zomaar je huis maakte in zijn stam
hopelijk mag je hier nog heel lang tikken en hakken
maar wees een beetje voorzichtig,
want wij wonen gewoon tussen de takken
Zoals steeds klonk het prachtig als ze met hun beiden een lied zongen.
Toen de twee merels in het begin in de tuin kwamen wonen, had iedereen wat vreemd naar het stel gekeken. Maar nu zou niemand ze nog kunnen missen.
Roodborstje had voor bessentaart gezorgd.
IJsvogel, wiens hoofdpijn al snel over was, ging rond met gekoelde drankjes.
De mussen hadden van overal in de omgeving noten en eikels meegebracht.
Ze vertelden de ene grap na de andere waarmee ze zelf nog het hardst moesten lachen.
Uil had een grote veldmuis gevangen en overhandigde dat waardevol cadeau met de nodige ernst aan Specht. Die nam het enigszins aarzelend in ontvangst en zei maar niets.
“Heb je nog van die rare gebruiken?” vroeg één van de mussen toen het feest volop aan gang was.
“Hoe bedoel je?” antwoordde Specht.
Mus kleurde rood: “Welja, een huis in de stam maken en zo…,” stamelde hij wat beduusd.
Specht lachte breeduit: “Kom, ik zal je tonen hoe wij spechten noten en eikels kraken.”
Hij nam een noot uit één van de schalen, klemde hem handig in de vork van één van de takken van Berk en brak hem open met zijn sterke bek. Mus floot bewonderend en algauw was iedereen druk bezig met het kraken van noten en eikels.
“Lukt dat ook met dennenappels?” riep Den.
“Natuurlijk,” riep Specht terug.
“Kom maar halen dan.”
9
En zo feestten en lachten en zongen en fladderden ze de hele dag.
Berk voelde, hoorde en zag het allemaal gebeuren en glimlachte.
Dat de meeste andere bomen hem met een giftige blik aankeken, kon hem geen barst schelen.
Geen barst, geen fluit, geen zier, gene ene mallemoer.
Tot slot, het liep al tegen de avond, was het feest afgelopen en vloog Iedereen naar huis.
Specht had nog even werk om alles weer netjes aan kant te krijgen.
"Heb je een minuutje?" vroeg Berk.
"Natuurlijk," zei Specht, "ik hoop dat je van het feest genoten hebt."
"Helemaal, volkomen en totaal," zei Berk, “ het was een fantastisch feest.”
Toen was het even stil.
Ze genoten samen van de ondergaande zon.
“Mag ik je wat vragen?" zei Berk.
"Ik luister," zei Specht en zette zich afwachtend op een grote tak.
Benieuwd over wat volgen zou.
VII
“Zoals je al gemerkt hebt, ben ik niet al te best bevriend met de andere bomen hier in de tuin,” begon Berk.
“Al zijn het dan mijn buren en al wonen we dan in dezelfde tuin toch hebben we niet zo veel gemeen.
Soms voel ik me dan ook wat eenzaam. Natuurlijk, jullie vogels zijn er wel en dat vind ik erg plezierig. Maar vogels zijn geen bomen. Snap je?”
“Dat begrijp ik best,” zei Specht, “als je me misschien wou vragen> om met de andere bomen in de tuin te praten…”
"Ach neen, dat probeer ik zelf ooit nog eens,” onderbrak Berk.
“Neen, het gaat om iets anders.
Van IJsvogel heb ik gehoord dat enkele tuinen hier vandaan nóg een berk staat. IJsvogel is daar namelijk eens per abuis geland. Dat kan gebeuren als je hier maar twee keer per jaar komt.” “Ja, zoiets kan gebeuren.” stemde Specht in. “Wel, Specht, ” Berk aarzelde even,” ik zou je willen vragen of je een boodschap van mij naar AndereBerk wil brengen.”
10
"Hebben de andere vogels dat dan nog niet voor je gedaan?" vroeg Specht verwonderd. "Ach," zei Berk, "je weet hoe dat gaat. Roodborstje had het te druk met haar kleintjes, de merels bleven liever op hun eigen terrein, de mussen beloofden het keer op keer maar vergaten het telkens weer. En zoals je wel weet, vliegt Uil alleen ’s nachts. Ik wilde niet dat hij AndereBerk wakker maakte. Dat leek me niet netjes."
"Ik begrijp het," zei Specht. "Natuurlijk wil ik dat voor je doen. Zal ik morgenvroeg meteen vliegen?" "Neen, neen”, zei Berk vlug, "ten eerste, ik heb nog geen boodschap en ten tweede..."
Berk aarzelde even: "Om eerlijk te zijn, er is wel wat gevaar aan verbonden. IJsvogel vertelde er namelijk ook bij dat er in die tuin een ros-geel-zwart gestreepte kat rondsluipt. Die heeft het niet zo begrepen op vreemdelingen. Dus ik begrijp best als je het liever niet doet." Specht moest maar even nadenken: "Na al wat jij voor mij gedaan hebt? Natuurlijk doe ik het. Ik vind het een mooi idee. Een erg mooi idee.” "Wil je het echt doen?" "Dat zei ik toch! En maak je maar geen zorgen, die kat krijgt mij niet te pakken." De zon was nu helemaal onder. Ze genoten samen nog even van de schemering. “Nu, welterusten dan,” zei Specht tenslotte. “Welterusten.” “Berk?” “Ja?” “Dank je. Voor vandaag. Voor alles.” “Geen dank.”
Dagen gingen voorbij. De herfst liep ten einde IJsvogel was al lang weer vertrokken. De kleine roodborstjes waren ieder om beurt uitgevlogen. Alleen de jongste had besloten om nog wat langer bij zijn moeder te blijven wonen.
11
En terwijl de wind door zijn takken zwiepte, werd Berk elke dag wat kaler.
"Heb je al een boodschap voor AndereBerk,' vroeg Specht op een zonnige morgen aan Berk.
"Hoe langer ik er over nadenk, hoe moeilijker het wordt. Je mag niet vergeten, het is de eerste boodschap. Als die niet precies goed is, wil AndereBerk misschien nooit iets met mij te maken hebben. De boodschap moet vriendelijk zijn maar niet te familiair, uitnodigend maar niet te opdringerig, kort maar niet te bruusk, duidelijk maar niet zonder fantasie," zuchtte Berk.
"Wat dacht je van: Heb je zin om eens langs te komen," probeerde Specht.
"Langskomen?" Berk keek even boos.
Specht had er onmiddellijk spijt van: "Oeps!"
"Geeft niks," zei Berk, “ik ben nu eenmaal een boom."
"Of misschien dit: Heb je zin in een babbeltje," probeerde Specht opnieuw.
"Dat klinkt al beter, maar een babbeltje lijkt me een tikkeltje te gewoontjes."
"Een onderhoud?"
"Te stijf."
“Een praatje."
"Lijkt te veel op roddelen."
"Een goed gesprek."
"Hmm," zei Berk en hij herhaalde: "Heb je zin in een goed gesprek? In een goed gesprek met..."
" Een buur? Een vriend?“
"Een lotgenoot!"
"Dat lijkt me wel wat," zei Berk tenslotte, "een lotgenoot."
"Vriend Specht, ga, 't is te zeggen, vlieg naar AndereBerk en zeg hem: Heb je zin in een goed gesprek met een lotgenoot? Kan je dat onthouden? Wil je dat voor me doen?” “Natuurlijk kan ik dat onthouden. En natuurlijk wil ik dat voor je doen!”
En weg was Specht.
12
Voorzichtig klopte Specht aan bij AndereBerk. Hij kreeg geen antwoord. Specht klopte iets harder. AndereBerk schoot met een ruk wakker. Dat slapen midden in de dag werd steeds meer een gewoonte. Hij had toch niets om handen. Er woonde niemand in zijn kruin en sinds men vorige zomer zijn enige buur, een oude linde, had omgehakt, had hij helemaal niemand meer om tegen te fluisteren en te ritselen.
"Wat kan ik voor u doen?" vroeg AndereBerk nog enigszins suf. "Ik breng u een boodschap," antwoordde Specht. Een boodschap? Zo zo, interessant. Zet u, drink wat sap, neem een blaadje." AndereBerk schikte zijn overgebleven bladeren zodat Specht een zonnig plekje kreeg: "Laat maar horen. Ik heb nog nooit een boodschap gekregen van een specht. Als je hier misschien wil komen wonen, dan is dat geen enkel probleem. Mijn stam is dik genoeg, plaats zat!"
"Neen, dank u wel, erg vriendelijk van u," zei Specht, "een huis heb ik al. En het bericht is niet van mij maar van een andere berk, niet ver hier vandaan. Ik ben enkel de postspecht om zo te zeggen." "Het wordt steeds interessanter, je maakt mij nieuwsgierig. Laat maar horen."
Specht ging recht zitten, streek zijn veren glad en sprak: "De boodschap van Berk luidt: Heb je zin in een goed gesprek met een lotgenoot?"
“Heb je zin in een goed gesprek met een lotgenoot?”
AndereBerk antwoordde niet meteen. Zijn bladeren ritselden even niet, zijn takken hielden een ogenblik op met kraken. Specht hield even de adem in. "Of ik zin heb in een goed gesprek met een lotgenoot? Wel, Specht, dat is de mooiste boodschap die ik in jaren gekregen heb. Vlieg meteen terug en zeg: Zin in een goed gesprek heb ik altijd en of we werkelijk lotgenoten zijn dat zullen we dan wel merken.” Specht bleef nog even zitten en herhaalde enkele malen voor zichzelf het antwoord van AndereBerk.
13
Toen schudde hij zijn veren, spreidde zijn vleugels en vloog op. Plots was er een schaduw, een doordringende geur, een nijdig gesis, een ijskoude wind. “Kijk uit, de kat!” schreeuwde AndereBerk.
"En? En?" vroeg Berk razend nieuwsgierig.
"Vertel op, is het je gelukt? Wat is het antwoord?”
Specht zat hijgend op een tak.
Zijn sap had hij laten staan en in het blaadje had hij al helemaal geen trek.
"Ik heb je boodschap overgebracht," sprak hij met trillende stem.
"En? En?" Berk had het niet meer.
"AndereBerk vond het de mooiste boodschap die hij in jaren gekregen had."
"En? En? Wat was zijn antwoord?"
"Zin in een goed gesprek heb ik altijd en of we werkelijk lotgenoten zijn dat zullen we dan wel merken. Dat zei hij."
"Zei hij dat?"
"Dat zei ik toch."
Berk werd er helemaal stil van.
"Specht, Specht, het is je gelukt. Hoe kan ik je ooit danken?"
"Dat is niet nodig, Berk, ik mag bij je wonen.
Dit is mijn wederdienst," fluisterde Specht.
Berk keek nu nog eens aandachtig naar Specht: "Specht, je trilt en hijgt.
Je vleugel hangt er een beetje raar bij vandaag.
En je veren zijn roder dan ooit. Is alles goed met je?"
"Ja hoor. Niets aan de hand, helemaal niets. Wat zou er kunnen zijn?"
"De kat," riep Berk plots, "je bent die verrekte kat toch niet tegen het lijf gevlogen?"
"Ik heb gezegd dat die mij niet zou te pakken krijgen.
Dus maak je maar geen zorgen.
Ik denk dat ik maar eens vroeg ga slapen, het zal mij deugd doen.
Ik ben erg moe.
Dan kan jij alvast een boodschap verzinnen voor morgen.”
“Ben je zeker dat alles met je in orde is?” vroeg Berk nu uiterst bezorgd.
“Ja hoor, dat zei ik toch.”
De zon was al een tijdje achter de wolken verdwenen.
Berk hoorde hoe het zachtjes begon te regenen.
14
“Welterusten dan Specht.”
“Welterusten.”
“Specht?”
"Ja?"
"Dank je. Voor vandaag. Voor alles."
"Geen dank, Berk, geen dank.”
De volgende morgen werd Berk wakker door het getjilp en gekrijs van zijn bewoners.
Het regende nog steeds.
“Kan dat niet wat stiller?” vroeg hij een beetje boos.
Alle vogels zwegen.
Ze keken naar elkaar.
Toen zag Berk de tranen in de ogen van de mussen.
“Is er iets dan?” vroeg Berk.
“Het is Specht,” fluisterde één van de merels.
“Wat is er met Specht? Waarom is hij niet hier?”
“Uil heeft hem vanmorgen gevonden,” sprak Roodborstje diep bedroefd.
“Hij is dood,” zei Uil traag, “Specht is dood.”
“Dood, hoezo dood? Hoe kan dat nu? Gisterenavond…”
“De kat van de buren heeft hem te pakken gekregen.
Nog zo jong. Arme Specht. Het verdomde rotbeest.”
Uil was duidelijk helemaal in de war.
Maar de anderen begrepen precies wat hij zeggen wou.
“Hij had te veel bloed verloren. Ik kon hem niet meer redden. Hij is in mijn vleugels gestorven.”
Berk kreeg het ijskoud.
Zijn stam werd in een oogwenk helemaal stug, dof en grijs.
“Het is mijn schuld, mijn verdomde schuld,” mompelde hij.
“Wat zeg je nu?” zei één van de mussen verbaasd.
“Ik had het gisteren toen hij terugkeerde moeten merken.
Misschien had ik hem kunnen redden. En ik had hem al helemaal niet moeten vragen om voor mij naar AndereBerk te vliegen. Dan was dit om te beginnen nooit gebeurd.”
“Berk, Berk, dat kon je toch niet weten!
15
Het was die snertkater en niemand anders,” zei Roodborstje.
Al de anderen knikten.
Om beurt vervloekten ze de kat.
Om beurt spraken ze bemoedigende woorden tegen Berk.
Maar Berk was en bleef ontroostbaar.
Eén na één vlogen de vogels terug naar hun nest.
De rest van de dag was er in de tuin niets of niemand te horen.
Alleen het geluid van de regen die koud naar beneden gutste.
Het werd een mooie begrafenis.
Zelfs IJsvogel was helemaal komen overvliegen.
Hij had een boodschap bij van AndereBerk. IJsvogel was namelijk weer eens in de verkeerde tuin geland.
‘Ik heb het gehoord van je vriend. Het spijt me verschrikkelijk,” luidde de boodschap. “Ik hoop dat we op een dag toch nog ons gesprek kunnen voortzetten. Is er iets dat ik voor je kan doen?”
De merels hadden een toespraak voorbereid, een lied leek hen ongepast:
We zitten hier met z’n allen rond Berks stam
Voor dit korte in memoriam. Vaarwel grote specht
Vaarwel bonte vriend
Je werd niet door het lot gediend
dat spijt ons oprecht
We waren één seizoen lang goede buren
Voor ons had het gerust heel wat langer mogen duren
Roodborstje had voor hapjes gezorgd. IJsvogel ging rond met warm sap.
De mussen vertelden mooie verhalen over Specht en de korte tijd dat hij bij hen gewoond had.
Uil had met één dennenappel en een vermolmd twijgje een erg eenvoudig maar mooi graf gemaakt.
Berk voelde, hoorde, zag het allemaal gebeuren en weende zachtjes.
Een beetje verderop hoorde hij Den hortend snikken.
PlataanZes ritselde hem fluisterend woorden van troost toe.
Treurwilg schreide, veel harder dan hij gewoonlijk al deed.
16
De andere bomen in de tuin hielden zich onwennig stil.
Toen de plechtigheid afgelopen was, vloog iedereen naar huis.
Alleen IJsvogel bleef nog eventjes om alles weer netjes aan kant te krijgen.
"Heb je nog even voor je terug vertrekt?" vroeg Berk.
"Natuurlijk," zei IJsvogel, "ik hoop dat je het een mooie begrafenis vond."
"Heel mooi," zei Berk. Toen was het even stil.
Samen keken ze een poos naar het graf waarin Specht nu voorgoed rustte.
“Mag ik je wat vragen?" vroeg Berk na een poos.
"Dat mag," zei IJsvogel benieuwd over wat volgen zou.
“Zou jij, als je hier volgende lente passeert, het huis van Specht willen opruimen. Misschien komt het ooit nog eens van pas.
Je weet maar nooit!”
“Natuurlijk wil ik dat doen,” antwoordde IJsvogel.
“Alleen mag je me niet vragen om te beitelen, te kappen, te hakken of te houwen. Daar krijg ik meestal hoofdpijn van.”
“Dat begrijp ik” zei Berk en hij glimlachte.
Weer was het even stil.
“Dank je wel, IJsvogel, vlieg nu maar.”
“Ja, ik moest maar eens opvliegen, ik ben al laat,” zei IJsvogel aarzelend.
“Tot in de lente dan maar.”
“Tot volgende lente, IJsvogel.
Wees voorzichtig.”
Berk luisterde naar de geluiden van de tuin.
Hij hoorde de afscheidsgroet van IJsvogel aan AndereBerk.
Hij hoorde Den, de enige die nu nog groen zag, bedrukt fluisteren met PlataanZes.
Hij hoorde het gekraak van de overige bomen rondom hem.
Van tussen zijn takken kwam het gedempte getsjilpt van de zes mussen en de twee roodborstjes.
Ergens van op een tak klonk zacht het gesnurk van Uil.
Een droevig merellied zweefde door de tuin.
En heel even, een seconde lang slechts, dacht hij in de verte het gehamer van een specht te horen.
Uit de grijze lucht dwarrelde de eerste sneeuw.
bottom of page