top of page

TROOSTENDE GEDACHTEN

GOEIENAVOND.
Welkom aan boord. Is iedereen ok hier? Niet te koud? Niet te warm? De luchtvochtigheid …, de ventilatie … Zitten jullie comfortabel? Uitstekend. Check completed. We zijn dus klaar om te vertrekken.


Want ik zou jullie graag een reisverhaal willen vertellen. En ik zou jullie graag willen meenemen op die reis. Het wordt een reis naar een bijzondere bestemming. Maar niet naar een of andere wonderbaarlijke plek op aarde.
Het wordt dus geen verhaal over een Odyssee rond de wereld in 80 dagen op zoek naar een ring. We gaan niet naar de schoonheid van het wilde Alaska , we gaan niet de zuidpool ontdekken.


Nee, andere mensen hebben die reizen gemaakt en hebben ze op een onnavolgbare en fascinerende wijze verteld: Homerus, Jules Verne, Tolkien, Jon Krakauer, Robert Falcon Scott.


Neen, ik wil jullie vertellen over een reis, een zoektocht naar … gedachten. En meer bepaald naar ‘troostende gedachten’. Toegegeven, dat klinkt misschien wat ongewoon, een tikkeltje vreemd, bizar zelfs. Maar gun mij het voordeel van de twijfel.
Ik zie sommigen hier al denken: ‘Een troostende gedachte’ dat zou wel eens de naam van een café kunnen zijn. Net zoals ‘Het onverwacht geluk’ of ‘De Redding’. Wie weet?
Hoe dan ook. Fasten your seatbelts, turn off your electronic devices en volg de gids.
Hier gaan we.


Het zit namelijk zo. Ik droom.
Ik herhaal: ik heb dromen. Dat is niet ongewoon natuurlijk. En uitzonderlijk is het ook al niet. Want …. Wij dromen allemaal. Maar pas op. Met dromen bedoel ik dan niet de gedachten die vooral ’s nachts door ons hoofd, huppelen, reizen, dwalen of spoken. Met dromen bedoel hier de dingen die je wil bereiken, wil realiseren, wil waar maken in het leven.


Soms lukt dat, soms komen die dromen uit, hoera. Soms spatten die dromen uit elkaar, shit happens. Maar over die categorie dromen ga ik nu niet vertellen. Liever wil ik hier vertellen over die net-niet-dromen, dromen die net-niet werkelijkheid werden. Ik ging er voor, ik probeerde, ik deed er alles voor … maar toch het lukte net niet.


Een verhaal van zo een net-niet droom fascineert me al van kleins af aan. Robert Falcon Scott was een Brits legerofficier droomde ervan om als eerste mens voet te zetten op de Zuidpool. Hij bereikte de zuidpool op 17 januari 1912. Precies 111 jaar geleden! Maar hij kwam te laat. De Noor Roald Amundsen en zijn team waren hem net een maand voor geweest.
Snapt ge? Ge droomt er heel uw leven van om als eerste de pool te bereiken. En dan bereikt ge de zuidpool en komt ge een maand, één maand te laat. Er bestaat een foto, een soort selfie, van Scott en zijn medereizigers op de zuidpool. Misschien kent ge ze, of anders moet ge die foto maar eens opzoeken. Maar het is, voor mij althans, dé-foto van een net-niet droom. Scott en zijn 4 medereizigers overleden op de terugweg.


Een jaar later werd zijn dagboek gevonden in de tent waarin hij stierf. Daarin schreef hij onder andere:
“Als we hadden geleefd, dan kon ik een verhaal vertellen over de hardheid, het uithoudingsvermogen en de moed van mijn metgezellen.
Een verhaal dat het hart van elkeen die het leest, zou hebben bewogen.” En ook nog: “Each man in his way is a treasure. Ieder van ons draagt een schat met zich mee.”


Hij schrijft dat terwijl z’n droom kort daarvoor uit elkaar is gespat. Hij schrijft dat dan ook nog eens in het volle besef dat hij stervende is. Dat iemand dat doet, dat iemand dat kan. Dat bedoel ik met “Een troostende gedachte”.


En sorry voor diegenen die al hoopten op dat café. Niet dus …

Ik heb ook van die net-niet dromen. Er waren er zo wel wat. Een heel lijstje. Maar ik hou het voor nu bij 4 voorbeelden: Het doelpunt, het geduld, het uitzicht en het telefoontje.


1. HET DOELPUNT
In de lagere school wilde ik voetballer worden. Niet zomaar voetballer maar profvoetballer. Niet zomaar profvoetballer maar Rode Duivel. A ja, want dat waren mijn helden. Niet zomaar Rode Duivel. Ik droomde er namelijk van om op een wereldkampioenschap een beslissend doelpunt te scoren. Niet perse in de finale. Zo wereldvreemd was ik nu ook weer niet. Dat doelpunt scoren in een gewone groepswedstrijd, dat was ook al lang goed genoeg.


Ik voetbalde. Ik kon voetballen. Goed maar niet uitzonderlijk goed. Ik speelde bij drie ploegen. De eerste ploeg heette Albedo. Dat is de naam van een ster. Een ster ver hier vandaan. Onbereikbaar. Een volgende ploeg heette ‘Wanhoop.’ Tja …Dat behoeft verder geen commentaar.
De ploeg waar ik het meeste plezier beleefde, was Don Qui Shot. Een vriendenploeg. In onze hoofden waren de tegenstanders windmolens.
We werden kampioen in 2e provinciale, Oost-Vlaanderen, zaalvoetbal. We wonnen de beslissende wedstrijd met 9-1. Ik scoorde het laatste doelpunt. Maar echt beslissend was dat dus niet. Mijn droom was dus veraf.


En toch was het een droom die op zeker moment dichtbij was. Erg dichtbij, slechts één schoolbank verwijderd. Want daar, op die schoolbank, zat een vriend, Ludo. Een jongen die écht kon voetballen. Met hem voetbalde ik op de speelplaats (met een tennisbal), op het veld van Berchem Sport en bij ‘Bayern Munchen’, onze ploeg op het jaarlijks miniementornooi van de club.
Ludo wérd profvoetballer. Eerst Bij Berchem Sport dus, daarna bij Anderlecht en tenslotte bij Inter Milaan. Hij wérd Rode Duivel, dus hij werd een held.
En hij speelde op een wereldkampioenschap.
In 1982. In Spanje. België won er zijn eerste groepswedstrijd met 1-0 van regerend wereldkampioen Argentinië. Toen kon dat nog. In de volgende wedstrijd, tegen El-Salvador, scoorde Ludo het enige, én dus beslissende doelpunt van de partij. Met een magistraal schot van op zo'n 30 meter.


Maar in oktober 1985, op een met regen overgoten avond, verloor hij in de buurt van Antwerpen de controle over het stuur van zijn wagen. De begrafenis van Ludo Coeck, in de kerk waar ik mijn eerste communie gedaan had, was indrukwekkend. De Rode Duivels speelden later die dag een interland. Ze waren dus allemaal op de begrafenis. Sommige huilden. Sommige van mijn helden huilden omdat een vriend gestorven was. En dat vond ik een troostende gedachte.


2. HET GEDULD
In het middelbaar volgde ik de richting Latijn-Wetenschappen. Ik wilde wetenschapper worden.
Niet zomaar wetenschapper. Maar een wetenschapper die …


Laat ik het anders vertellen. We zijn met meer dan 8 miljard. We zijn dus met veel. We kunnen het ons dus permitteren om wetenschappers “af te vaardigen”. 10 000, 100 000 , het doet er niet toe, we zijn met genoeg. We kunnen tegen die mensen zeggen. Doe maar, bestudeer maar iets. Focus u op uw onderwerp. Uw leven lang. Onafgebroken, fanatiek. Wij zorgen wel dat ge eten hebt, dat ge verzorgd wordt. Wij zullen wel uw afwas doen.
En misschien ontdekt ge zo iets, komt ge op die manier iets op het spoor dat uiteindelijk de hele mensheid ten goede komt. Hoe we een virus de wereld kunnen uithelpen bijvoorbeeld, ik zeg maar wat. Zo’n wetenschapper wou ik worden.
Maar in het vierde jaar was ik gebuisd voor wiskunde, in het vijfde voor fysica en in het zesde voor chemie. Weg droom.


Harold Kroto, was een wetenschapper zoals ik er een wou worden. Hij was een scheikundige en kreeg in 1996 de Nobelprijs. Hij werkte samen met twee andere mensen die ook nooit zelf hun afwas moesten doen. Samen kwamen ze tot de onverwachte vaststelling dat de meeste complexe koolstoffen die we op aarde produceren, gewoon ‘van nature’ voorkomen in de gaswolken van sommige sterren.


Kroto zei daarover: “We stonden perplex.” Maar ….dertig jaar later is van echte toepassingen van die ontdekking nog steeds geen sprake. Harold Kroto zei daarover: “30 jaar. Ach, we moeten gewoon geduld oefenen. Er staan ongetwijfeld fantastische dingen te gebeuren.”
Alweer een troostende gedachte.


3. HET RAAMPJE
Nog later wou ik leren vliegen. Een oerdroom van de mensheid allicht. Dus ook van mij.
Maar ik wou niet vliegen zoals een vogel. Niet zoals in het fascinerende en beroemde verhaal van Icarus. Icarus die onder het oog van “zijn ongelukkige vader die al geen vader meer was” te pletter stortte in de zee.” Zo dramatisch hoefde dat vliegen voor mij nu ook weer niet.


Ik schreef me dus gewoon in voor vlieglessen.
In de hoop om ooit die heerlijke woorden te mogen zeggen:
“Dear passengers.
This is your captain speaking.”
En ik vloog. In een zwever, 1000 meter boven de begane grond. Magisch.
Met achter mij de instructeur natuurlijk. Na de 25e vlucht, met alweer een iets te harde landing, vroeg die instructeur of ik misschien ook andere hobby’s had. Een maand later werd het vliegveld gesloten. Een oorzakelijk verband tussen die twee feiten werd nooit bewezen. Maar ik haalde dus nooit mijn brevet.


Dus elke keer wanneer ik nu nog eens vlieg, betaal ik met plezier wat extra om aan het raampje te kunnen zitten. En ik tuur gedurende heel de vlucht naar buiten. Naar de wolken, naar de aarde. Ik beeld me dan in dat ik het vliegtuig bestuur. Dat ik het doe rollen, gieren en stampen.
Misschien vinden jullie dat een ongewoon, vreemd, bizar zelfs. Maar het is zo dat je een vliegtuig bestuurt. Ik volgde lessen, ik weet dat.
Vervolgens schakel ik de automatische piloot in en geniet de rest van de vlucht van het uitzicht.
Zo mooi dat dat daarboven is. Zo schoon. En die schoonheid, zoveel schoonheid … dat troost elke keer mijn gedachten.


4. HET TELEFOONTJE
Ik schrijf. Ik ben geen schrijver. Maar ik schrijf. Ge hebt daar namelijk geen vergunning of diploma of toelating of vaccinatie voor nodig. Met een zekere regelmaat poppen er verhalen op in mijn hoofd. Dat gebeurt bijna altijd op onbewaakte momenten. Onder de douche, bij het wakker worden. Een kinderboek, een theaterstuk, cursiefjes, niemandalletjes of gewoon onzin.
Die verhalen huppelen en reizen, dwalen en spoken dan een tijdje rond in dat hoofd. Totdat ik ze op schrijf. Klaar.
Al krijg ik nogal eens de opmerking dat ze bijna nooit rijmen. Maar ik kan daar mee leven.


Mijn droom was (en is eigenlijk nog steeds ) om, al schrijvend, ooit eens mee te werken aan het scenario van een serie. Eén aflevering maar. De rol van één personage maar. Neem nu bijvoorbeeld een aflevering van “After Live “. Of van “Treme”.
Of liever nog had ik meegewerkt aan een toespraak die er toe doet. Eén zin schrijven in een speech die een verschil maakt.


We erven de aarde niet van onze voorouders, we lenen ze van onze kinderen (Opperhoofd Seattle 1865)


We streven naar een wereld die toegewijd is aan alle culturen, karakters, kleuren, en omstandigheden van de mensen. Amanda Gorman (2021)


Als we met elkaar samenwerken, als we onze krachten bundelen, dan kunnen we al onze dromen waarmaken. (Obama, Yes we can 2008)


Maar het liefst van al had ik meegeschreven aan die van Martin Luther King in 1963 natuurlijk.
‘I have a dream.
Ik heb een droom dat mijn kinderen op een dag in een land zullen leven waar ze niet beoordeeld worden op hun huidskleur maar op de inhoud van hun karakter.’
Een telefoontje. “Mark, Martin hier. Ik moet morgen een speech geven, in Washington. En ik zit een beetje vast. Hebt ge vijf minuutjes?”
Zoiets.


Want King wou, net als die anderen, een verschil maken. Hij wou er voor zorgen dat we vandaag nooit hadden gehoord van Blacklives Matter. Hij wou ervoor zorgen dat niemand ooit de naam van George Floyd zou moeten uitspreken. George Floyd die gekneld werd onder de knie van een politieman. Op straat, in het stof. Hij stikte. Maar we kennen hem en zijn lotgenoten maar al te goed. We moeten zijn naam nog steeds uitspreken. George Floyd. Say his name. (publiek) Say their names.


In afwachting van zo’n telefoontje schrijft ge dan maar uw eigen verhalen. En ge stuurt die dan op reis naar de wijde wereld van het internet.
Ge hoopt dat iemand ze leest. En dat ze, al was het maar voor enkele minuten, de gedachten troosten van wie moet getroost worden.


Enfin. Tijd voor een conclusie.
Ik werd dus nooit besprongen door collega Rode Duivels om mijn beslissend doelpunt te vieren. Ik heb niet bepaald iets wetenschappelijks relevant los gelaten op deze wereld. Ik vloog nooit alleen. En dat telefoontje van King is er nooit gekomen. Natuurlijk niet.
Want het gaat als het gaat, de wil is maar klein. …


Maar wees gerust mensen, ik ben ok.
Want evengoed waren er telkens die troostende gedachten. Echte Rode Duivels, mijn helden, die huilden om het verlies van een vriend. Het oneindige geduld van een Nobelprijswinnaar die ervan overtuigd was dat er fantastische
dingen staan te gebeuren. Het uitzicht uit het raampje van een passagiersvliegtuig. De beweging Blacklives Matter die wereldwijd een verschil probeert te maken.


En als ik nu, op dit eigenste moment, naar jullie kijk en jullie gezichten zie dan denk ik, variërend op de woorden van Kae Tempest:


Wanneer het moeilijk is. Wanneer ik mijn hoofd laat hangen. Wanneer ik met mijn rug tegen de muur wordt geplakt. Dan zie ik de gezichten van de mensen om me heen. En dan vind ik zoveel rust en vrede op die gezichten.
En dat, lieve mensen, in deze zaal, dat is nog de meest troostende gedachte van allemaal.
Ziet ge wel dat ik kan rijmen.


Beste passagiers, This is your captain speaking.
Het uitzicht is fantastisch. Geniet dus maar van dit moment
Want zo dadelijk gaan we landen. En daar beneden op de aarde rommelt het aan alle kanten. Maar hierboven is er rust en vrede. Laat dat een troostende gedachte zijn.


Thank you for choosing Comfort Airways.

 Veel leesplezier © Mark Jeanty 2024 

bottom of page